donderdag 15 december 2011

Ouders uit huis plaatsen bij kindermishandeling?


De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de Steunpunten Huiselijk Geweld gaan één loket vormen met één landelijk telefoonnummer. Dat staat in een brief die staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten 14 december naar de Tweede Kamer stuurde. Een prima initiatief, want vrouwenmishandeling en kindermishandeling gaan vaak samen. Getuige zijn van huiselijk geweld is trouwens ook een vorm van kindermishandeling. Uit onderzoek blijkt dat kinderen zowel op korte als op lange termijn (ernstige) emotionele en gedragsproblemen kunnen ondervinden door het getuige zijn van huiselijk geweld. Met één nummer wordt het voor iedereen makkelijker om mishandeling te melden of advies te vragen. De kans op verkeerd of te laat binnenkomen van signalen wordt daarmee verkleind. Maar wat ook zinvol is aan de samenvoeging van de steunpunten huiselijk geweld en de meldpunten kindermishandeling, is het delen van ervaringen in het omgaan met geweld in gezinnen. De steunpunten huiselijk geweld hebben met het huisverbod ervaring opgedaan met het uitplaatsen van mishandelende mannen en het opstarten van een hulpaanbod. Deze ervaring is heel goed bruikbaar bij gezinnen waar kindermishandeling speelt. Waarom kinderen uit huis plaatsen? Kinderen ervaren het als onterecht dat zij weg moeten. Soms hebben ze spijt dat ze hun mond hebben open getrokken, want kinderen willen niet uit huis, ze willen dat de mishandeling stopt. En daarmee is de vergelijking te trekken met de mishandelde vrouw, ze wil niet dat de relatie stopt maar de mishandeling. In de aanpak huiselijk geweld is het een hele ommezwaai geweest van bescherming en hulp aan vrouwen naar hulp aan beide partners en daar zijn goede ervaringen mee opgedaan. Dus waarom niet de mishandelende vader of moeder uit huis halen, het kind thuislaten en een hulptraject voor het hele gezin opstarten?

maandag 28 november 2011

Terug naar Oude Pekela


Kort geleden kreeg ik de publicatie Terug naar Oude Pekela Margalith Kleijwegt toegestuurd. In 1987 speelde in Oude Pekela de eerste grote zedenzaak, die ons land wekenlang in de greep hield. In die tijd was ik werkzaam als coördinator van het Samenwerkingsverband tegen seksueel geweld in Leiden en ik kan me de zaak nog goed herinneren. Tientallen kinderen zouden door kinderlokkers zijn meegenomen. Men had nog geen ervaring met het verhoren van kinderen, het ondersteunen van ouders en het buiten de deur houden van de media en door een onhandige aanpak liep de boel volledig uit de hand. De zaak werd steeds groter en later waren het weer clowns die kinderen meegenomen hadden. Het onderzoek liep op niets uit en een dader is nooit gevonden.
In deze vlot geschreven publicatie, een jubileum uitgave van uitgeverij Balans, gaat de schrijfster, journalist bij Vrij Nederland sinds 1985, terug naar Oude Pekela. Kleijwegt spreekt met de betrokkenen uit die tijd en duidelijk wordt dat de situatie diepe sporen heeft nagelaten in het dorp. Ouders en deskundigen, waaronder huisartsen en professor Mik, werden niet geloofd en gesproken werd van massahysterie. In 1987 kon men zich niet voorstellen dat dit soort ernstige dingen met kinderen kon gebeuren. Het enige positieve is dat veel geleerd is van de situatie in Oude Pekela. De doortastende aanpak in Amsterdam waar Robert M. in kinderdagverblijf ’t Hofnarretje 80 kinderen misbruikte is daar een voorbeeld van. Waarbij de belangrijkste adviezen uit Oude Pekela zijn: biedt houvast en steun aan ouders en houdt de leiding in één hand.

dinsdag 15 november 2011

Jeugdzorgen?


Een paar weken terug kreeg ik het boek Jeugdzorgen van René Clarijs toegezonden. René Clarijs is hoofdredacteur van het tijdschrift Jeugdbeleid en publiceert regelmatig boeken en artikelen in binnen- en buitenland.
Zoals ik al schreef in mijn blog van 23 mei j.l. wordt de komende jaren de jeugdzorg gedecentraliseerd naar de gemeenten. In deze publicatie oppert René tal van ideeën voor verbetering van de jeugdzorg. In de eerste column weet hij de lezer meteen al te pakken door eerst uitgebreid verhaal te doen van interviews met mannen en vrouwen die in de jaren '20- '30 in de vorige eeuw toevertrouwd waren aan de jeugdzorg en nu nog niet met droge ogen kunnen vertellen over het 'pedagogisch beleid' waarbij regelmatig lijfstraffen door de broeders werden toegepast. Vervolgens trekt hij de vergelijking met het huidige beleid van uithuisplaatsing van kinderen. Daarbij stelt hij de vraag of we over vijftig jaar ook zo naar deze praktijk terugkijken als we nu terugkijken naar het sanctiebeleid van de broeders. Tja.
In nog eens 66 columns levert hij kritisch commentaar op de jeugdzorg en op de politici en ambtenaren verantwoordelijk voor het jeugdbeleid. Met zijn ruime ervaring met de jeugdzorg, zijn gedegen kennis van de literatuur en ideeën opgedaan bij bezoeken aan jeugdzorginstellingen tijdens buitenlandse reizen, wordt het gebrek aan historisch besef en de naar binnen gerichtheid van de sector genadeloos blootgelegd. Daarnaast gebruikt hij deze kennis ook voor creatieve ideeën en doet tal van suggesties gedaan voor een nieuw jeugdzorgbeleid. Zijn grote aantal adviezen heeft een overdonderende werking waardoor de essentie enigszins verloren gaat, maar desondanks is de publicatie interessant voor bestuurders, politici en beleidsmakers in de jeugdzorg.

dinsdag 1 november 2011

Sta jij voor krachtgericht werken met kwetsbare mensen?


Op 4 oktober was ik voor de Binnenvest op de conferentie krachtgerichte basismethodiek in de opvang in Zeist. De bijeenkomst was bestemd voor medewerkers van de vrouwenopvang en de maatschappelijke opvang en ging over herstelwerk, in de vrouwenopvang krachtwerk genoemd, de nieuwe methodiek die in de sector wordt ingevoerd.

Inleider was Richard Goscha, hoogleraar aan de Universiteit van Kansas en grondlegger van de zogenaamde ‘strengthbased approach’ waarop herstelwerk is gebaseerd. Richard vertelde over het ontstaan van de krachtgerichte benadering in de Verenigde Staten. Zelf heeft hij ooit zwaar in de problemen gezeten, kampte met een depressie en was gestopt met zijn opleiding. Op een bepaald moment is hij daar toch uitgekomen, heeft zijn studie sociale wetenschappen weer opgepakt en is zich tenslotte is in gaan zetten om wat bij hem goed werkte onder de aandacht te brengen. Op basis van zijn persoonlijke ervaringen en gesprekken met cliënten heeft hij de krachtgerichte benadering ontwikkeld.
Zijn filosofie is:
- alle mensen kunnen herstellen
- focussen op krachten
- de relatie is essentieel
- leren van cliënten

Daarna was er een inleiding van Judith Wolf, hoogleraar Maatschappelijke Opvang bij de Universiteit Nijmegen, werkzaam bij de academische werkplaats. Zij hebben de ideeën van het krachtgericht werken naar Nederland overgebracht. Zij vertelde over de ontwikkeling van het krachtgerichte werken in Nederland. Op basis van literatuuronderzoek naar theorieën die werken kwamen zij terecht bij de strength based appraoch van Goscha. Vervolgens zijn zij dat in de praktijk gaan onderbouwen en hebben door onderzoek onder cliënten en medewerkers de methodiek verder ontwikkeld. Dit is uitgewerkt in een handleiding voor een krachtgericht begeleidingstraject dat bestaat uit de volgende stappen:
1. ontmoeten en aansluiten
2. inventariseren van krachten
3. inventariseren van kwetsbaarheden
4. doelen en actieplan
5. ondersteunen van herstel
6. evaluatie
7. afsluiting
Judith vertelde dat ze de methodiek van herstelwerk heeft voorgelegd aan cliëntenraden en daar positieve reacties op kreeg. Daarbij citeerde ze de reactie van de cliëntenraad van de Binnenvest.

In de visie van de cliëntenraad is Herstelwerk een goed stuk.
Met name omdat werkers met enige zelfreflectie naar het proces van hulpverlening (moeten) kijken en dat het actieplan op zich SMART is
Daarnaast is het goed dat een werker deel van het proces van zijn/haar client is zonder probleemeigenaar te zijn
Ook het punt van nazorg oogst waardering van de CR
De CR zou graag zien dat deze methodiek wordt geïmplementeerd.


Goed om te merken dat de cliëntenraad van de Binnenvest één van de meest actieve cliëntenraden in de maatschappelijke opvang is en dat ze zo positief zijn over de methodiek ingevoerd wordt.

Vervolgens was er een discussie met en cliënt, een begeleider, een stafmedewerker en een bestuurder. Steeds kwam in de discussie weer terug het belang van de relatie met de cliënt, aansluiten op krachten en het geven van de regie aan de cliënt. We hebben de neiging om te focussen op problemen terwijl het uitgaan van krachten en ambities veel motiverend en beter werkt. En mooi is dat dat nu ook nog eens wetenschappelijk onderbouwd is.

’s Middags hebben we in de workshops mogen oefenen met een krachteninventarisatie en heb ik nog deelgenomen aan een workshop over implementatie van herstelwerk wat misschien geen probleem is maar zeker een uitdaging om er voor te zorgen dat als medewerkers enthousiast terug komen van trainingen ervoor gezorgd wordt dat dat niet wegzakt en mensen de mogelijkheid krijgen en ondersteund worden om krachtgericht aan de slag te gaan.

Al met al een zinvolle dag met misschien niet heel veel nieuws, maar wel veel inspiratie. En gebaseerd op twee ijzersterke principes:
- als iets goed werkt doe het dan vaker
- als iets niet werkt stop er dan mee

maandag 17 oktober 2011

Hulp aan zeer jonge ouders


Een paar weken terug stuurde Biblion me het boek Hulp aan zeer jonge ouders van Martine Delfos toe. Martine Delfos is klinisch psycholoog en publiceert regelmatig, zowel voor kinderen als voor volwassenen. Thema's in haar boeken zijn seksualiteit, opvoeding, bejegening, autisme, eetstoornissen en verschillen tussen mannen en vrouwen.
Een aantal jaren terug had ik haar uitgenodigd als spreker op een congres voor medewerkers van een jeugdzorg organisatie. Dit naar aanleiding van haar boeken over gespreksvoering met kinderen en jongeren. Op die bijeenkomst bleek dat ze niet alleen goed kan schrijven, maar ook aan medewerkers die in de praktijk werken haarfijn uit kan leggen wat de beste manier is om met kinderen en jongeren het gesprek aan te gaan, op zo'n manier dat je ook daadwerkelijk contact krijgt. Haar visie sloot zo goed aan op de praktijk dat één hulpverlener zelfs verzuchtte 'ik zou wel de hele dag naar haar kunnen luisteren'.
In deze publicatie gaat ze in op de hulpverlening aan zeer jonge ouders (tot 23 jaar). Het boek is bestemd voor hulpverleners die met jonge ouders werken. Nederland heeft na Zwitserland het laagste aantal bevallingen onder tieners in Europa. Opvallend is dat Delfos stelt dat de pil niet altijd betrouwbaar is, terwijl uit onderzoek blijkt dat de anticonceptiepil bijna 100% betrouwbaar is. Waarschijnlijk bedoelt ze daarmee dat de betrouwbaarheid van de pil in de praktijk beduidend lager is door het vergeten ervan. Jaarlijks worden toch nog ruim 3000 tienermoeders zwanger (2009) en aandacht is nodig omdat ongepland zeer jong ouderschap een risico vormt voor het uitgroeien van de zeer jonge ouder en met name voor het opgroeien van het jonge kind. Dat betekent dat aandacht gericht moet zijn op het goed begeleiden van deze jongeren. Delfos presenteert de wetenschappelijke kennis op het gebied van jonge ouders en ook in dit boek beschrijft ze het belang van de juiste bejegening. Jonge ouders moeten versneld de ontwikkeling van puber naar volwassenen doormaken en bejegening is essentieel in de begeleiding van jonge ouders: serieus nemen, luisteren en niet preken. Voor de hand liggend, maar in de praktijk niet altijd eenvoudig en wellicht kan dit boek daarbij helpen.

maandag 3 oktober 2011

Verborgen schatten.Wat goede professionals doen en cliënten ervaren bij de aanpak van geweld.


Uit onderzoek blijkt dat 45% van de mannen en vrouwen ooit slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Sietse Dijkstra is lector bij de Avans Hogeschool op het gebied van huiselijk geweld. Samen met Nicole Dartel schreef ze het boek Verborgen schatten. Wat goede professionals doen en cliënten ervaren bij de aanpak van geweld. In dit boek doen ze verslag van een onderzoek naar de manier waarop professionals geweld in de privésfeer aanpakken. Op basis van literatuurstudie en interviews met negen professionals en drie cliënten werpen zij een licht op de zogenaamde tacit knowledge ofte wel impliciete ervaringskennis die op de werkvloer aanwezig is. Zij interviewen ervaren professionals uit de vrouwenopvang, de zorg, het onderwijs en de politie. Met name het interview met Justine Lawick, klinisch psycholoog en psychotherapeut bij het Lorentzhuis in Haarlem is buitengewoon interessant en geeft een goed beeld van hoe professionals elkaar kunnen versterken en van cliënten kunnen leren. Alle interviews samen geven een overzicht van de ontwikkelingen op het terrein van huiselijk geweld: eens een privézaak nu een publieke zaak, van de vrouw als slachtoffer naar een systeemaanpak en met nieuwe methodieken en instrumenten als begeleide terugkeer en het huisverbod. Alleen de interviews met cliënten laten zien dat er toch nog een kloof te overbruggen is tussen de werkelijkheid van professionals en de ervaringen van cliënten.

vrijdag 23 september 2011

Zomaar een kind


Volgende week verschijnt het boek Zomaar een kind. Regelmatig ontvang ik van Biblion (producten en diensten voor bibliotheken, scholen en boekhandel) boeken om te recenseren. Het betreft regelmatig boeken op het terrein van huiselijk geweld, kindermishandeling en/of seksueel geweld. Soms zijn daar autobiografieën bij. Wat ik me steeds afvraag na het lezen van zo’n tragisch verhaal, dat soms ook nog beroerd geschreven is: wat levert dit verhaal nou op, wat leren we ervan, draagt dit boek er aan bij dat zoiets in de toekomst niet meer voorkomt?
Dat is de reden dat ik het interessant vond om mee te werken aan het boek Zomaar een kind. Zomaar een kind is de autobiografie van Cock Fuchs, die opgroeide in een gezin dat werd geteisterd door huiselijk geweld en alcoholisme. De jeugdervaringen van Cock hebben een grote invloed op zijn gedrag en persoonlijkheid en als hij volwassen wordt ervaart hij de consequenties. Mislukte huwelijken zijn het resultaat. Veel geld verdienen en hard werken blijkt niet de oplossing. Op een bepaald moment maakt hij de keuze om het allemaal heel anders aan te pakken. Uiteindelijk wordt Cock directeur in de jeugdzorg.
Ik volg al een aantal jaren cursussen creatief schrijven en ik vond het een uitdaging om de tekst die er lag te verbeteren en te zorgen dat de lezer gegrepen werd door het verhaal. Maar het moest ook meer worden dan een zielig verhaal met een ‘happy’ end. Daarom hebben we besloten dat ik theorie bij de tekst zou schrijven. Een toelichting op de tekst, zoals wat betekent huiselijk geweld voor kinderen, de invloed van trauma’s van ouders, over alcoholisme, over het hechtingsproces van kinderen enz. Dit zodat de lezer begrijpt wat de consequenties van dergelijke gebeurtenissen zijn op de ontwikkeling van kinderen en wellicht wat sneller ingrijpen bij huiselijk geweld, melding doen bij een vermoeden van kindermishandeling en meer begrip hebben voor het lastige gedrag van kinderen die uit zo’n situatie komen. Maar ook om duidelijk te maken met wat voor ernstige problemen de jeugdzorg geconfronteerd wordt en wat het belang is van goed georganiseerde hulp, hulp die aansluit bij de wensen en mogelijkheden van de ouders en kinderen, hulp die werkelijk verschil maakt.

maandag 12 september 2011

Herstelwerk, een nieuwe basismethodiek voor de maatschappelijke opvang



Herstelwerk is de nieuwe basismethodiek voor de maatschappelijk opvang. De methodiek is ontwikkeld door de academische werkplaats Opvang x Oggz in Nijmegen (www.werkplaatsOxO.nl), is gebaseerd op het Strenght model dat in de Verenigde Staten is ontwikkeld door Saleeby en Rapp & Goscha en is evidence based en practice based. De nieuwe methodiek is een grote stap vooruit, want tot op heden maakte de maatschappelijke opvang vooral gebruik van het 8 fasenmodel, een model wat onvoldoende ondersteuning bood bij het werken met deze doelgroep. Voor de vrouwenopvang is een vergelijkbare methodiek ontwikkeld: Krachtwerk. De methodiek wordt nu ingevoerd bij de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang en sinds eind augustus ben ik werkzaam als projectleider herstelwerk bij de Binnenvest in Leiden.
Maar wat houdt deze nieuwe basismethodiek eigenlijk in? Positief is om te zien dat de academische werkplaats niet in de valkuil is gevallen iets nieuws en verrassends te willen ontwikkelen, maar een aanpak heeft ontwikkeld op basis van ingrediënten waarvan we weten dat ze werken. Zo geven zij aan dat de kern is het vinden van een goede aansluiting tussen wat cliënten kunnen en willen en wat de omgeving biedt en vraagt (zie mijn blog van 29 augustus 2011 over de houding van de hulpverlener). Ook ligt in deze methodiek de nadruk op het leggen van de regie bij de cliënt. Uitgegaan wordt van de krachten van mensen, in partnerschap samenwerken. Waar hebben we dat eerder gehoord? Signs of Safety (blog 18 januari 2010), vraaggericht en oplossingsgericht werken (zie blog 12 april 2010). De samenwerking met cliënten wordt uiterst serieus genomen en het bevragen van cliënten wat ze vinden van de hulp en hoe de hulpverlener het doet zijn belangrijk onderdeel van de werkwijze. Niet nieuw of ingewikkeld dus, maar een simpele en veelbelovende aanpak. Of zoals Saleeby zegt:
"De formule is simpel: mobiliseer de krachten van cliënten en stel ze in dienst van de doelen en inzichten die zij willen bereiken en de cliënten zullen een betere kwaliteit van leven ervaren vanuit hu eigen gezichtspunt"
(wordt vervolgt)

maandag 29 augustus 2011

Voor effectieve hulp is de houding van de hulpverlener essentieel


De vakantie is voorbij, de scholen zijn weer begonnen en ook veel hulpverleners zijn hopelijk weer met frisse moed aan de slag gegaan. Dat ik hoop tenminste, want voor effectieve hulp is de houding van de hulpverlener van essentieel belang.

Uit onderzoek naar de effecten van de psychotherapie blijkt dat 15 % van het effect van therapie is toe te schrijven aan de gebruikte technieken (Lambert 1992), 40 % is toe te schrijven aan factoren buiten de therapie (patiëntfactoren, egosterkte en sociale steun). Dan is nog eens 15% van het effect van de therapie toe te schrijven aan placebo-effecten zoals verwachtingen, het besef van de patiënt dat hij of zij in behandeling is en de geloofwaardigheid van de behandelmethoden. En maar liefst 30% van het effect is toe te schrijven aan algemene therapiefactoren. Onder deze noemer valt een breed scala van bejegeningaspecten van de hulpverlener, zoals betrokkenheid, warmte, empathie, acceptatie, aanmoediging en wederzijds respect. Deze categorie is in belangrijke mate bepalend voor de uitkomst van het individuele hulpverleningsproces.
Werken met effectieve methoden is zinvol, maar het resultaat van de hulp is maar voor 15% afhankelijk van methoden en technieken en voor 85% van aspecten die te maken hebben met vraaggericht werken (Welling 2007). Dat houdt een open vraaggerichte houding in, respectvol, aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van de cliënt. En frisse moed: vertrouwen in je aanpak en in je cliënt.

maandag 27 juni 2011

Het land van angst



Ieder mens heeft bepaalde angsten en in de roman het land van angst van Isaac Rosa passeren ze allemaal de revue.
Vorige week kreeg ik deze roman toegestuurd om te recenseren. Isaac Rosa is een succesvolle Spaanse auteur. Het land van de angst werd door de Fundación José Manuel Lara Hernández verkozen tot Beste Roman van 2008 en is in meer dan 7 landen verschenen. Daarnaast heeft hij vele bekroonde romans, verhalen en toneelstukken op zijn naam staan.

Carlos leidt een beschermd leven met zijn vrouw en zoon, maar zijn leven wordt beheerst door angsten. Angsten die voor veel mensen herkenbaar zijn. Als één van Carlos zijn angsten werkelijkheid wordt, doordat hij merkt dat zijn zoon gepest, mishandeld en afgeperst wordt, reageert hij op een manier die de situatie alleen maar verergert. De angst krijgt steeds meer de overhand en resultaat is dat hij vervolgens zelf wordt afgeperst, de greep op de situatie verliest en afkoerst op een tragisch einde.
Indringende roman over hoe angst steeds meer iemands leven gaat beheersen en ervoor zorgt dat deze angsten ook nog eens werkelijkheid worden.

dinsdag 7 juni 2011

Jeugd GGZ wel of niet naar de gemeente?


Met de decentralisatie van de jeugdzorg worden alle taken op het gebied van jeugdzorg overgeheveld naar de gemeenten. Er komt één financieringssysteem voor de gehele jeugdzorg en alle taken op het gebied van jeugdzorg (incl. jeugd-LVG en jeugd-ggz) worden naar de gemeenten overgeheveld.

De overheveling van jeugd-ggz naar gemeenten roept bij GGZ Nederland veel vragen op. Zij stellen dat daardoor schotten dreigen te ontstaan in de bekostiging van de ggz voor volwassenen en ggz voor jeugd enerzijds en tussen de ggz en somatiek anderzijds. Zij vinden dit is zowel zorginhoudelijk als financieringstechnisch ongewenst. GGZ Nederland zet ook grote vraagtekens bij de uitvoerbaarheid van de bekostiging van curatieve zorg door gemeenten.

Dat GGZ Nederland zich zorgen maakt over de financiering is logisch. De decentralisatie gaat gepaard met een met een efficiencykorting (80 mln in 2015, oplopend tot 300 mln in de jaren daarna).
Zorginhoudelijk is er veel meer over te zeggen en zijn er naast de genoemde zorgen zeker ook veel voordelen te benoemen. Samenwerking tussen de jeugd-ggz en de jeugdzorg heeft onmiskenbaar voordelen. Het bieden van één integraal behandeltraject, indien nodig met de inzet van verschillende disciplines heeft een meerwaarde voor cliënten. De kennis en vaardigheden van de jeugdzorg in het behandelen van gedragsproblemen gecombineerd met de kennis en aanpak van de jeugd-ggz in het behandelen van stoornissen en trauma’s resulteert in betere hulp voor de cliënt. Nu zijn het vaak gescheiden trajecten, waarbij lager opgeleide cliënten met minder geld vaker bij de jeugdzorg terechtkomen en beter opgeleide cliënten met een hoger inkomen bij de jeugd-ggz. Cliënten van de jeugdzorg krijgen dan over het algemeen een gezinsgerichte behandeling en cliënten in de jeugd-ggz een individuele behandeling gericht op stoornissen. En dat terwijl juist de combinatie van een gezinsgericht, gedragsmatige aanpak gecombineerd met behandeling van stoornissen en trauma’s ideaal is.

Maar zijn de aanmeldklachten bij de jeugd-ggz en de jeugdzorg dan zo verschillend?

Nee.

Volgens Tom van Yperen van het Nederlands Jeugdinstituut zijn de doelgroep, de aanmeldklachten en diagnoses van de jeugd-ggz en de jeugdzorg vergelijkbaar:
• 53% van cliënten in j-ggz is jeugdige, 47% volwassene
• 51% van aanmeldklachten is ‘Gedragsklachten’
• 40% diagnose ‘Stoornis in ontwikkeling / gedrag’
• 35% diagnose ‘Overig’

Dus reden genoeg voor de jeugd-ggz om mee te gaan in de decentralisatie en meer op te trekken met de jeugdzorg in de ontwikkeling van een integraal en optimaal aanbod op maat.

maandag 23 mei 2011

Decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten: een nieuwe kans of een bedreiging?


Op 19 mei was ik op de door de VNG georganiseerde conferentie Nieuwe kansen voor het CJG en de Jeugdzorg. De VNG organiseert conferenties in Nederland om de gemeenten voor te bereiden en te informeren over de decentralisatie van de jeugdzorg. Gemeenten moeten visie en beleid ontwikkelen om deze nieuwe taak goed uit te voeren.
Ligt er dan geen visie ten grondslag aan deze decentralisatie? Niet echt. Er wordt iets gezegd over de zorg dichter bij de klant brengen, maar in feite is het een bezuinigingsoperatie en de gemeenten worden opgezadeld met een taak waar ze niet op zijn voorbereid, (nog) niet voor zijn toegerust en waar ze ook nog eens minder geld voor krijgen dan de Provincie kreeg. Geen gemakkelijke opdracht.

Op deze conferentie werd nog eens helder uitgelegd wat de decentralisatie precies inhoudt. Alle taken op het gebied van jeugdzorg zullen worden overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft hier: jeugd-GGZ (zowel AWBZ als Zorgverzekeringswet), provinciale jeugdzorg, gesloten jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming en de zorg voor de licht verstandelijk gehandicapte jeugd. Preventie en vrijwillige hulpverlening wordt in goede afstemming met gedwongen hulpverlening georganiseerd door (samenwerkende) gemeenten. De Centra voor Jeugd en Gezin zullen bij de overheveling naar de (samenwerkende) gemeenten gaan dienen als front office voor alle jeugdzorg van de gemeenten.

Tom van Yperen van het Nederlands Jeugdinstituut vertelde op de conferentie dat de meeste jeugdigen in Nederland gelukkig zijn en ook in vergelijking tot de omringende landen onze jeugdigen weinig gedragsproblemen hebben, maar dat de behoefte aan zorg toch stijgt. Hoe komt dat dan? Kinderen krijgen sneller een label (ADHD, autisme, PDD-NOS enz.) en mensen doen sneller een beroep op professionals. Dat hebben we eerder gehoord, maar wat kunnen we er aan doen? Hoe kun je de vraag naar zorg terugdringen zonder dat kinderen die het echt nodig hebben daar de dupe van worden? Volgens van Yperen gaat het om twee zaken:
- goede kwaliteit van de pedagogische leefomgeving (gezin, buurt, school) de zogenaamde civil society zoals we die kennen van prof. Micha de Winter
- samenhangende zorgstructuur die gericht is op herstel van het gewone leven, eigen kracht van het gezin, het netwerk herstelt, effectief en efficiënt is en werkt met het principe van één gezin één plan.

Effectief en efficiënt, maar hoe werkt dat in de praktijk? Want wat je nu ziet is dat soms 20 hulpverleners betrokken zijn bij één gezin zonder dat het gezin daar daadwerkelijk iets mee opschiet. Belangrijk is verschillende taken te combineren in één centrale persoon. Zinvol is het principe van de zogenaamde wrap around care waarbij een professionele coördinator, een generalist, op basis van één plan - dat is opgesteld in samenwerking met de cliënt - werkt aan heldere concrete doelen.
Waarom wordt deze aanpak dan niet ingezet in meerdere gemeenten, kun je je afvragen. Het blijkt dat samenwerking tussen instellingen lastiger is dan gedacht. In de workshop 's middags over regionale samenwerkingsverbanden rondom jeugd en gezin werd duidelijk hoe dat komt. Uit onderzoek blijkt dat er 5 redenen zijn voor organisaties om samen te werken (Prof.dr. Patrick Kenis)
1. Versterken van de eigen machtspositie
2. Reduceren van onzekerheid
3. Legitimiteitsoverwegingen
4. Efficientie overwegingen
5. Effectiviteitsoverwegingen

Geen wonder dat al deze samenwerkingsverbanden van hulpverleningsinstellingen niet goed lopen en dat het absoluut noodzaak is samenwerkingsverbanden rondom probleemgezinnen te laten begeleiden door een onafhankelijke projectleider die er bovenop zit en met een backup van de gemeente er voor zorgt dat de focus steeds opnieuw teruggaat naar de client en het gezin, naar het versterken van de eigen kracht, het beperken van de hulpverleners betrokken bij het gezin en het neerzetten van een samenhangende zorgstructuur. Het is aan gemeenten om hier het voortouw in te nemen, want zoals ik al eerder heb gezegd: het organiseren van jeugdzorg gaat van onderaf, de vraag van de client moet het organiserende principe zijn op basis waarvan de zorg voor de jeugd georganiseerd wordt. Een nieuwe kans?


dinsdag 17 mei 2011

Begeleiding van zwerfjongeren met een lichte verstandelijke beperking


Vandaag, 17 mei, was ik bij de presentatie van het onderzoek naar de begeleiding van zwerfjongeren met een lichte verstandelijke beperking door de Binnenvest, maatschappelijke opvang en de Haardstee, organisatie voor begeleiding van mensen met een verstandelijk beperking in Leiden en omgeving. Samenwerking tussen de maatschappelijke opvang en de LVG sector is zinvol omdat naar schatting 1/3 van de daklozen licht verstandelijk gehandicapt is en dat de percentages bij zwerfjongeren hoger liggen. Men gaat uit van meer dan 9000 zwerfjongeren met een verstandelijke handicap in Nederland.
Begin 2010 was ik betrokken bij de start van het samenwerkingsproject tussen de Binnenvest en de Haardstee en ik was benieuwd naar de resultaten. De Binnenvest zag veel zwerfjongeren in de opvang en de Haardstee zag veel cliënten die een zwervend bestaan gingen leiden. Tijd dus om de handen in elkaar te slaan en de expertise te bundelen om deze moeilijke doelgroep de begeleiding te bieden die ze nodig heeft, waarbij de outreachende benadering van de Binnenvest geintegreerd werd met de kennis en vaardigheden van de LVG sector. Simpel gezegd, maar een hele opgave om twee organisatieculturen ineen te smelten. Toch de moeite waard, want het betreft een bijzonder moeilijke doelgroep van jongeren tussen de 18 en 27 jaar, met een verstandelijke handicap, dakloos en met meervoudige problemen zoals verslaving, schulden, agressie, werkloosheid, psychiatrische problematiek, contacten met politie/justitie en vaak ook nog de zorg voor jonge kinderen.
Uiteindelijk zijn in het project 31 jongeren begeleidt en daarvan bevinden 25 jongeren zich nu in een stabiele situatie. Het was zeker niet eenvoudig geweest, zo bleek op de presentatie, maar het is toch zonder meer een geweldig resultaat. Wat maakte dat het gelukt is, wat was anders?
De gouden tips:
- beginnen met opbouwen van de relatie voordat aan doelen gewerkt wordt
- naast de cliënt staan (gelijkwaardig) en ze aan de hand nemen als dat nodig is
- een lange adem hebben, op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden, steeds opnieuw vastgrijpen
- niet uit gaan van de (negatieve) voorgeschiedenis maar een nieuwe start maken

Aan het samenwerkingsproject was een actieonderzoek gekoppeld. In dit onderzoek is gekeken naar de meerwaarde die de samenwerking tussen een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking, en een organisatie voor maatschappelijke ondersteuning, kan hebben bij het begeleiden van deze jongeren. Op basis van dit onderzoek zijn bouwstenen voor de methodiek die ontwikkeld wordt, geselecteerd.
Hier een greep uit de bouwstenen:
1. De inhoud van de hulpverlening
- korte termijn doelen voor cliënten stellen
- hulpverleningsstijl: geduld en zakelijkheid
- voor motivatie bij de cliënt: blijven zoeken naar een ingang, bijvoorbeeld het netwerk inzetten
- met betrekking tot de communicatie: op een laag niveau insteken, zo nodig opschalen, vragen herhalen
- als er kinderen zijn: meer aandacht, strakke regels en duidelijkheid over inschakelen externen
2. De organisatie van de hulpverlening
- versnellen intakeprocedure
- ketenpartners goed informeren over cliënten die vaak wel willen maar niet kunnen
- goede scholing waaronder in gesprekstechnieken
3. Het welbevinden van de hulpverlener
- grenzen hulpverleners bewaken
- ondersteuning en begeleiding team
Al met al heel wat tips en bouwstenen en duidelijk een zaak van lange adem maar een zinvolle investering omdat hoe langer deze jongeren op straat verblijven, hoe groter de problematiek. En als de samenwerking tussen de Binnenvest en de Haardstee goed loopt is het zaak uit te breiden naar andere ketenpartners om gezamenlijk een sluitende begeleidingsaanbod te bieden en een supersnelle gecombineerde intake. Toekomstmuziek, maar vandaag is de eerste (hei)paal geslagen.

maandag 9 mei 2011

Ambassadeursmoeders CJG



In april heb ik een training gegeven over positief opvoeden aan ambassadeursmoeders van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in Breda. Ambassadeursmoeders zijn moeders die een brug vormen tussen het CJG en de doelgroep van het CJG. Ze hebben veelal ervaring met hulpverlening en behoren tot de doelgroep die het CJG wil bereiken. Ambassadeursmoeders leggen de verbinding en gaan de dialoog aan over positief opvoeden op het schoolplein en in de buurt. Zij maken de vertaalslag tussen het aanbod van het CJG en de wensen en behoeften van ouders en opvoeders.
Projectleider en initiatiefnemer van het project ambassadeursmoeders is Yvonne de Gouw van Surplus Welzijn, één van de samenwerkende organisaties in het CJG Breda. Voor zover mij bekend is dit het eerste CJG dat met ambassadeursmoeders werkt. En van wat ik ervan heb gezien in Breda is het een initiatief dat navolging verdiend. Ambassadeursmoeders kunnen de drempel van het CJG verlagen en ouders kunnen bereikt worden die nu nog niet bereikt worden. De moeders kunnen herkenning bieden en laten zien dat hulp vragen over opvoeding geen taboe is en goed kan helpen. Ook kunnen de ambassadeursmoeders worden ingezet bij voorlichting over het CJG en de boodschap van het CJG. Zelf heb ik de moeders een keer gevraagd bij een introductiebijeenkomst voor hulpverleners over Triple P om wat te vertellen wat een hulpverlener nou juist wel en niet moet doen. "Maar dat weten de hulpverleners toch?" vroegen de moeders me. Dat is zeker zo maar toch vonden de hulpverleners het de moeite waard om uit de mond van cliënten zelf te horen wat zij belangrijk vinden in de hulp. Geen schokkend nieuws, maar toch zette het hen weer aan het denken en daarnaast hadden ze de mogelijkheid vragen te stellen over hulpverlening in het algemeen die je aan eigen cliënten niet zo snel stelt.
De ambassadeursmoeders worden uitgebreid getraind om voorbereid te zijn op hun taak. Zo krijgen ze een training in empowerment en zoals gezegd in positief opvoeden. Doel is dat ze hun rol zo invullen dat ze geen bemoeial zijn, maar ondersteunend naar andere ouders. En het mes snijdt ook nog eens aan twee kanten, want wat de moeders leren op de training kunnen ze meteen in de praktijk op hun eigen kinderen toepassen.
Foto: fotografie DUNA

dinsdag 3 mei 2011

De jongen die niet kan dromen


Deze maand stuurde Biblion me de roman De jongen die niet kan dromen van Vauro Senesie toe om te recenseren. Het was de eerste keer dat ik een literaire roman toegestuurd kreeg, tot op dat moment waren het steeds theoretische boeken en non-fictie geweest. Maar de schrijver van deze roman zegt: 'Dit verhaal is waar gebeurd, ook al is het verzonnen.'
De auteur was oorlogscorrespondent in o.a. Afghanistan, Palestina en is behalve journalist een in Italië populaire tekenaar van satirische cartoons. In 1996 won hij de Forte dei Marmi, een prijs voor politieke satire. In dit boek beschrijft hij het dagelijks leven van de tienjarige Kualid die met zijn moeder en opa aan de rand van Kabul woont in een gebied dat geregeerd wordt door de Taliban en in oorlog is met de moedjahedien. We zien hoe hij zijn dagen doorbrengt met het vullen van gaten in de weg in de hoop een zakcentje bij te verdienen voor het gezin. Ook zien we de armoede en de invloed van de oorlog en van deTaliban op het dagelijkse leven van Kualid, zijn familie en zijn vrienden. Kualid is een jongen die ondanks de gevaren van de oorlog en de restricties van de Taliban er alles aan probeert te doen zijn gezin te helpen. Maar Kualid heeft ook zijn eigen dromen en verlangens. Wat Kualid dwars zit is dat hij nooit droomt en hij probeert hier oplossingen voor te vinden. Voor wie de Vliegeraar van Khaled Hosseini gelezen heeft zal het een en ander bekend voorkomen want het speelt deels in de zelfde periode op dezelfde locatie, maar het schept (wederom) een beeld van het moeilijke leven van kinderen in Afghanistan ten tijden van de Taliban.

maandag 18 april 2011

Ruimte voor de professional


Op dinsdag 12 april was ik op de conferentie Ruimte voor de professional want er stonden een aantal interessante sprekers op het programma.
In het onderwijs is de boodschap dat docenten meer gebruik moeten maken van hun professionele ruimte en hiertoe ook in gelegenheid gesteld moeten worden. Binnen jeugdzorg spelen gelijksoortige processen. Maar door de verantwoordingsplicht en de bureaucratisering zijn jeugdzorgwerkers meer met administratieve handelingen bezig zijn dan met de cliënt. Op deze conferentie is gekeken naar de rol van de professional zelf, het management en het bestuur/ de overheid binnen dit proces.
Na de opening door Karin Kleine, organisator van het congres, werd de bijeenkomst ingeleid door Doekle Terpstra, momenteel collegevoorzitter bij de Hogeschool INHOLLAND met als taak daar orde op zaken te stellen. Doekle vertelde dat hij aan docenten had gevraagd hoe hij de professionalisering vorm zou moeten geven, maar daarop geen antwoord heeft gekregen. Dat verbaasde me, maar misschien had hij deze vraag ook beter aan de studenten kunnen stellen, zij weten vast hoe zij willen dat het onderwijs eruit ziet en wat ze willen bereiken. Of aan de toekomstige werkgevers, de werkgevers in de jeugdzorg weten heel goed wat ze van aankomend professionals verwachten. Doekle is ook te rade gegaan bij de Raad van toezicht en heeft daar het advies gekregen om de wet op hoger onderwijs als voertuig te gebruiken om de professionalisering vorm te geven. Daar zag hij wel wat in. Ik kan me er niet zoveel bij voorstellen en ben benieuwd naar het resultaat.
De volgende spreker was Evelien Tonkens, hoogleraar actief burgerschap bij de Universiteit van Amsterdam. Evelien hield een buitengewoon interessante lezing. Zo maakte zij onderscheid in 4 soorten ondernemingen in de zorg. Ondernemingen gedreven door:
1. professionaliteit
2. bureaucratie
3. markt
4. populisme
Bij al deze ondernemingen horen andere waarden, ze hebben verschillende manieren van sturen en van verantwoorden. Zo kun je bij waarden denken aan
1.Dienstbaar aan de gezondheid
2.Dienstbaar aan procedures
3.Max. productie/ perverse prikkels
4.Gehoorzaam aan belastingbetaler
Evelien pleitte voor democratisch professionaliteit als oplossing tegenover de populistische uitdaging. En dit opbouwen vanuit ambachtelijkheid. Basis hiervoor is de menselijke neiging om een taak goed te doen omwille van de taak zelf. Daarbij gaat het om vertrouwen en geen volledige transparantie, om kwalitatieve verantwoording door intervisie en visitatie en de zg. breinaald in de cake methode: 2 weken per jaar gedetailleerd registreren en daarbuiten alleen globaal. Voor wie meer wil weten werd haar boek mondige burgers, getemde professionals aan te bevelen.
Als laatste spreker kwam Paul Frissen, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg aan het woord. Paul hield een verfrissende lezing. Als je meer professionele ruimte wil betekent dat losmaken en kiezen voor autonomie. Professionals moeten zelf een nieuw beeld van professionaliteit ontwikkelen. Ze moeten opnieuw hun identiteit opzoeken en hun waarde als groep.
's Middags waren er nog workshops waarin verder is gediscussieerd over de lezingen en de dag werd afgesloten met een paneldiscussie.
Eén ding is zeker de professional heeft nog een hele weg te gaan en zowel de professional zelf, als het management en het bestuur hebben daarin een rol te spelen.

woensdag 13 april 2011

De mannen die mij hebben vermoord



Sommige dingen wil je niet weten, niet horen en niet lezen. Een paar weken terug kreeg ik het boek De mannen die mij hebben vermoord. Rwandese overlevenden van seksueel geweld van Anne-Marie de Brouwer & Sandra a Hon Chu toegestuurd om te recenseren. Hoe afschuwelijk het ook is, toch mogen we onze ogen niet sluiten voor de ervaringen waarover deze vrouwen en één man vertellen. Dit omdat we niet afzijdig kunnen blijven als (we vermoeden dat) zich weer zoiets voordoet.
In de honderd dagen van de genocide in Rwanda in 1994 zijn ongeveer een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s vermoord en 250.000 tot 500.000 vrouwen en meisjes verkracht. Bijna 70% van de overlevenden is hiv-positief. Seksueel geweld is een strategie in de moderne oorlogsvoering. Waar het voor kort werd afgedaan als een privé kwestie is het nu erkend als misdrijf tegen de menselijkheid en een vorm van genocide. In deze publicatie vertellen zestien vrouwen en één man hun ervaringen met seksueel geweld tijdens de genocide. De verhalen zijn onvoorstelbaar gruwelijk en het is haast ondenkbaar dat deze mensen de kracht hebben te overleven met deze afschuwelijke ervaringen. Vaak hebben ze te kampen met ernstige gezondheidsproblemen, uitstoting wegens verkrachting en hiv, armoede en dragen de zorg voor kinderen en andere familieleden. De steun van lotgenoten is vaak het enige houvast. De aangrijpende verhalen zijn geïllustreerd met prachtige zwart-wit foto’s en maken een onuitwisbare indruk.
We kunnen het nu niet meer af doen als iets waar we niets mee te maken hebben, problemen die het land zelf maar op moet lossen, een privézaak of iets dat er nou eenmaal bijhoort in een oorlog. Verkrachting is een oorlogsmisdaad.

maandag 4 april 2011

Signs of safety: integrale behandeling bij kindermishandeling binnen het gezin en de ketensamenwerking


Signs of Safety is 'in'. Op 24 maart was ik op de studiedag, S.o.S. Signs of Safety, Solistisch of Systemisch georganiseerd door de sectie forensische systeemtherapie van de Nederlandse Vereniging van Relatie en Gezinstherapeuten (NVRG). Het was de tweede keer dat de NVRG deze studiedag organiseerde en ook nu hadden ze mensen moeten teleurstellen. In mijn blog van 18 januari 2010 schreef ik al over het boek veilig opgroeien van Turnell (2009) waarin de signs of safety aanpak beschreven staat. Deze studiedag ging over het gebruik van de principes van signs of safety bij de behandeling van kindermishandeling binnen het gezin en bij de ketensamenwerking . De aftrap werd gedaan door een groep patiënten/acteurs die in een aantal korte sketches lieten zien waar patiënten tegen aanlopen als instellingen niet samenwerken en hoe ze van het kastje naar de muur werden gestuurd omdat hun probleem niet precies in een bepaald vakje paste. Bij een goede ketensamenwerking moet in principe niemand buiten de boot vallen en zijn instellingen gezamenlijk verantwoordelijk voor de oplossing van het probleem of beter nog de problemen in het gezin. Signs of safety kan worden ingezet om de veiligheid in het gezin en dus het risico van kindermishandeling samen met het gezin in kaart te brengen (één gezin, één plan). Sander van Arum die in kort bestek helder en duidelijk de principes van signs of safety op een rijtje zette,had positieve ervaringen opgedaan met het organiseren van een gezamenlijke studiedag over signs of safety voor ketenpartners. Het gebruik maken van dezelfde taal en instrumenten kan de kloof tussen instellingen (psychiaters, thuiszorg, jeugdzorg, reclassering enz.) overbruggen en een bijdrage leveren aan de bestrijding van kindermishandeling. Later op de dag kregen we nog een uitgebreide toelichting op de zogenaamde veiligheidskaart, een middel om de signalen van veiligheid en onveiligheid in het gezin in kaart te brengen. En als laatste onderdeel van de dag konden we er daadwerkelijk mee oefenen in een rollenspel waar we als deelnemers een casus bespraken in een multidisciplinair team en verdeeld werden over de instellingen (thuiszorg, Bureau jeugdzorg, consultatiebureau, psychiater e.d.)
Signs of Safety staat momenteel erg in de belangstelling en dat is niet voor niets. Het is een niet beschuldigende aanpak die ouders betrekt in het opstellen van een veiligheidsplan voor het gezin. Ook bij ontkennende ouders kan het worden ingezet. 'Hoe gaan we er voor zorgen dat u niet meer vals beschuldigd kunt worden?' Het is een concrete manier om met gezinnen te werken en we zullen moeten ervaren hoe Signs of Safety een middel kan zijn om ook de ketensamenwerking te verbeteren. De eerste ervaringen zijn positief.

maandag 28 maart 2011

Vroeg en snel ingrijpen bij zwerfjongeren


Op 22 maart was ik aanwezig op de slotbijeenkomst Combating Youth Homelessness georganiseerd door Movisie. Op deze bijeenkomst werd verslag gedaan van onderzoek naar zwerfjongeren in Nederland, Tsjechië, Portugal en Engeland. Peter Rensen, projectleider, deed verslag van de bevindingen uit het onderzoek. In al deze landen zijn zwerfjongeren getraind om andere zwerfjongeren te interviewen. Dit vanuit het idee dat jongeren daar meer tegen vertellen dan tegen een volwassen interviewer. Deze aanpak heeft goed gewerkt. In totaal zijn in deze landen 54 zwerfjongeren geïnterviewd en is de problematiek in kaart gebracht. Het zal niemand verbazen dat zwerfjongeren in Nederland en Engeland relatief het beste af zijn omdat maar een klein deel feitelijk dakloos is en opvang heeft en gebruik maakt van voorzieningen. In Tsjechië en Portugal zie je weer meer (gedwongen) opvang bij familie. De oorzaak van dakloosheid is een moeilijke gezinssituatie, geweld en miscommunicatie in het gezin en het ontbreken van een stabiele veilige situatie. Dakloosheid is een oorzaak van dakloosheid en leidt tot psycho-sociale problematiek. Als jongeren geen veilige plek hebben,veroorzaakt dat veel stress (90%), angst (70%), depressie (70%) en slaapproblemen (80%). Ook heeft 40% van de jongeren gedachten over suïcide of een poging gedaan. Signalen voor dreigende dakloosheid zijn gedachten over suïcide, een overleden ouder en geweld thuis. Rensen pleit ervoor bij dergelijke signalen met de jongere te gaan kijken naar een veilige woonplek. Vroegtijdig ingrijpen is noodzakelijk om afglijden en verergering van de problematiek te voorkomen.
In Engeland is het early intervention model ontwikkeld (EIM) dat ook voor Nederland een interessant model is.
Het houdt in:
- start op het moment dat de jongere weg wil
- snel en praktisch, maakt gebruik van een eenvoudige risico-monitor
- vrijwillige opvang bij gewone gezinnen voor 2 tot 3 weken
- familie mediation
- zoeken naar vervolgopvang
Kortom: om het aantal zwerfjongeren terug te dringen is de beste aanpak vroegtijdig signaleren en ingrijpen. Het onderwijs kan daar een belangrijke rol in spelen en daarnaast is het noodzakelijk nazorg te bieden aan jongeren uit de jeugdzorg zodat zij niet in een gat vallen als ze van de ene op de andere dag op eigen benen moeten staan. Iedere zwerfjongere heeft een eigenlijk een persoonlijke coach nodig om de jongere te ondersteunen om de problemen op te lossen. Want hoe langer op straat hoe groter de problemen.

maandag 7 maart 2011

Jongeren tegen geweld in opvoeding en relaties


Stuk is een groep jongeren die ontstaan is in 2005. Zij wilden iets doen tegen kindermishandeling en maakten een theaterstuk. Daarmee traden ze op voor schoolklassen, voor instellingen en op congressen. Voor gesprekken met het publiek maakten ze een quiz en ze maakten filmpjes over kindermishandeling voor Youtube. Nu geven ze workshops met filmpjes en forumtheater waar het publiek een actieve rol heeft.Vorige week kreeg ik het Stukboek door Biblion toegestuurd om te recenseren. Dit boek is door jongeren zelf gemaakt om met elkaar te discussiëren over geweld in opvoeding en relaties. Het is aantrekkelijk vormgegeven met veel foto’s, kleuren, tekeningen en teksten van jongeren over hun ervaringen met geweld. De verhalen die door de jongeren worden verteld zijn aangrijpend en herkenbaar. Afgesloten wordt met cijfers en discussiepunten over kindermishandeling en huiselijk geweld. Het is een prettig leesbaar en toegankelijk boek dat goed bruikbaar is om met jongeren te praten over hun opvoeding en ervaringen met huiselijk geweld en kindermishandeling. Je ziet foto's van jongeren die het lef hebben hun mond open te doen, en laten zien dat een opvoeding met geweld niet per definitie een mislukt leven betekent. Hoe je ondanks alle ellende je leven zelf in de hand kunt nemen en een voorbeeld kunt zijn voor andere jongeren in dezelfde situatie.

maandag 28 februari 2011

Kind centraal of kind van de rekening?


Op 17 februari was ik aanwezig op de Atriumlezing georganiseerd door de VNG over de stelselwijziging in de jeugdzorg.
Aanleiding voor deze bijeenkomst was dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg en een stevig inhoudelijk concept nog ontbreekt. Deze bijeenkomst moest daar een bijdrage aan leveren.
De VNG voorzitter Ralph Pans stelde ons gerust dat de Nederlandse kinderen tot de gelukkigste kinderen van de wereld behoren, maar voegde daar onmiddelijk aan toe dat in Nederland 1 op de 7 kinderen gebruik maken van een vorm van speciale zorg. De vraag aan zorg neemt alleen maar toe.
Volgens Micha de Winter, hoogleraar pedagogiek, heeft dat te maken met de interactie tussen ouders en scholen. Als de communicatie tussen ouders en scholen slecht is, is dat volgens de Winter een voorspeller voor problemen en diagnoses zoals ADHD, Asperger en dergelijke. Problemen worden geproduceerd in plaats van opgelost door ouders en scholen samen. De Winter pleit al sinds jaar en dag voor een 'Civil Society' waar problemen niet worden weg georganiseerd naar meldpunten jeugdoverlast, maar waar de betrokkenheid van ouders, burgers en scholen versterkt wordt en met elkaar wordt gesproken over de aanpak van problemen. De expertise van de jeugdzorg moet naar de buurt, de school en de ouders toekomen.
Nou zou je zeggen dat met de stelselwijziging waarbij de gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor de jeugdzorg een stap in de goede richting wordt gezet. Alleen is het zo dat de gemeenten geen zicht heeft op wat er op hen af komt, de deskundigheid ontbreekt en de hele stelselwijziging is ook niet gebaseerd op een heldere visie.
De volgende spreker Erik Gerritsen, voorzitter agglomeratie jeugdzorg Amsterdam pleitte er dan ook voor te investeren in deskundig opdrachtgeverschap. En gaf daarbij een aantal basisprincipes mee: gebruik de kracht van het netwerk, benoem één vaste gezinsmanager en werk gezinsgericht.
Tenslotte sloot Wethouder Erik Dannenberg af met een verhaal om het doorverwijzen te beperken, lokale netwerken te gebruiken en een stelsel te bouwen dat hulpverleners niet belemmert maar faciliteert, maar clienten hulp biedt.
Er is nog veel werk aan de winkel. Hopelijk heeft deze bijeenkomst de gemeenten wakker geschud om aan de slag te gaan deskundigheid op te bouwen en een visie te ontwikkelen zodat niet de problematiek van de instellingen maar van het het kind centraal staat en het kind geen kind van de rekening wordt.

maandag 21 februari 2011

De voordelen van gemengde buurtscholen


Het bestrijden van segregatie in het onderwijs is niet langer rijksbeleid. 'Zwarte scholen zijn een feit', zegt CDA-minister Marja van Bijsterveldt in een vraaggesprek met de Volkskrant op 7 februari. 'Het gaat om kwaliteit van het onderwijs. Wit of zwart is minder belangrijk.'

Bijsterveldt heeft wel een heel beperkte kijk op kwaliteit en op wat kinderen moeten leren. Veel scholen zijn alleen gefocust op het aanleren van rekenen en taal en het halen van een hoge CITO score. Daardoor kiezen veel scholen in de strijd naar een hogere CITO score ervoor kinderen van allochtone of laagopgeleide ouders te weren. Maar een hoge CITO score is niet het enige criterium is om te beoordelen of de school goed of slecht is. Om een succesvol en gelukkig leven te leiden is meer nodig dan het aanleren van reken- en taalvaardigheden. Met name het aanleren van sociale vaardigheden is een onderbelicht aspect. Of je nou later dokter wordt of een groentewinkel begint, de omgang met anderen is onmiskenbaar een factor voor succes. Kinderen hoef je niet te stimuleren om die vaardigheden te leren. De belangrijkste reden voor kinderen om naar school te gaan zijn de andere kinderen in de klas. Nog leuker voor kinderen is als er kinderen uit de buurt op school zitten, waar ze na school mee kunnen afspreken om te spelen en zelfstandig naar toe kunnen gaan. Veel witte ouders kiezen er nu voor hun kinderen met de auto naar een school buiten het centrum te brengen, waardoor afspraken om te spelen alleen nog met de agenda erbij gepland kunnen worden. Zowel minister Bijsterveldt als deze ouders ontnemen hun kinderen de kans op ervaringen die verder gaan dan hun eigen werkelijkheid. Gemengde scholen hebben onmiskenbaar voordelen. Ik denk dat mijn nichtje Molly en haar vriendinnetjes (op de foto boven dit stukje) het helemaal met me eens zijn.

maandag 14 februari 2011

Pedagogische tik?


De pedagogische tik is een term die nog regelmatig gebezigd wordt. Maar is een tik wel zo pedagogisch? Leert een kind er wat van of zijn er andere, betere manieren om grenzen te stellen?
Uit onderzoek blijkt dat een tik meestal niet pedagogisch is, een kind leert er niets van, een tik wordt gegeven uit frustratie en onmacht. De grens tussen 'een tik' en mishandeling is vaag. Prof. Baartman (hoogleraar preventie en behandeling kindermishandeling) vermoedt dat de meeste gevallen van kindermishandeling uit de hand gelopen pedagogische tikken zijn.
Onderzoeker Elisabeth Thompson Gershoff heeft een omvangrijke studie gedaan naar fysieke straffen. Daaruit is gebleken dat lijfstraffen in het algemeen, maar uitdrukkelijk ook de tikken die 'slechts regelmatig' gegeven werden negatieve gevolgen hebben op zowel korte als lange termijn. Hierbij geldt dat de effecten versterkt worden naarmate er vaker en intenser geslagen wordt. Ook als de ouder inconsequent is zijn de effecten sterker; een kind dat meestal een verbaal standje krijgt, maar op een dag een mep krijgt in eenzelfde situatie krijgt een groter gevoel van onveiligheid dan een kind dat weet dat hij een klap kan verwachten bij slecht gedrag. Met andere woorden slaan is een onwenselijk pedagogisch instrument. Het kind wordt er onzeker van en leert dat slaan toegestaan is, een oplossing in sommige gevallen. Het risico dat het slaan steeds erger wordt is ook aanzienlijk. Beter is kinderen op hun niveau te corrigeren en uit te leggen waarom iets niet mag. Heldere instructies geven en snel reageren als een kind zich niet goed gedraagt. Dat is effectiever en zonder risico's. De pedagogische tik bestaat niet.

maandag 31 januari 2011

Veiligheidsbeleid en risico-management in de jeugdzorg


De overheid is onder de huidige omstandigheden onvoldoende in staat om haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van jonge kinderen tussen 0 en 12 jaar binnen gezinnen waar te maken. Deze conclusie trekt de Onderzoeksraad voor Veiligheid, onder voorzitterschap van prof. mr. Pieter van Vollenhoven, na bestudering van 27 gevallen van kindermishandeling met fatale en bijna‐fatale afloop. (Januari 2011)

Achteraf kijken is natuurlijk altijd eenvoudiger dan vooraf risico's inschatten. De jeugdzorg bevindt zich in een duivels dilemma: het kind thuislaten met alle risico's van dien of ingrijpen wat een traumatische ervaring is voor zowel kinderen als ouders. Veel slachtoffers van kindermishandeling zeggen achteraf: waarom heeft er niemand ingegrepen? Maar ze zeggen daarmee niet dat ze uit huis willen, ze willen dat het geweld stopt. Samenwerking met ouders om het geweld te stoppen is de beste manier om dat te bewerkstelligen en een heldere inventarisatie van de risico's is daarvan een essentieel onderdeel. De 'Signs of Safety benadering' biedt aanknopingspunten voor beiden. Signs of Safety biedt een benaderingswijze voor de hulpverlening wanneer het gaat om onveiligheid van kinderen. Gebruik makend van het netwerk van het gezin wordt in kaart gebracht waar men zich zorgen over maakt, wat de mogelijkheden en krachten van het gezin zijn en hoe ze gaan laten zien dat de kinderen nu en in de toekomst veilig zijn en voorkomen wordt dat zij opnieuw het slachtoffer worden van kindermishandeling, misbruik, verwaarlozing of getuige zijn van huiselijk geweld.
Daarnaast is het ook goed de 27 gevallen met (een bijna) fatale afloop onder de loep te nemen en te analyseren hoe de zaak is verlopen, wie er bij betrokken waren, wat signalen waren, of de kinderen gezien zijn, hoe en welke de risico's geïnventariseerd zijn, wat de aanpak was en hoe geborgd is dat dat ook daadwerkelijk gebeurde. Veel blijkt mis te gaan als er teveel hulpverleners betrokken zijn bij een gezin en geen duidelijke afspraken zijn gemaakt wie verantwoordelijk is voor wat of het omgekeerde één gezinsvoogd die verantwoordelijk is voor teveel gezinnen met te weinig tijd om deze gezinnen te bezoeken, laat staan met collega's een gedegen risico-inventarisatie uit te voeren.
Organisaties voor de jeugdzorg moeten serieus werk maken van hun veiligheidsbeleid en risicomanagement op zo'n manier dat de veiligheid van het kind zo optimaal mogelijk wordt gegarandeerd.

Met een veiligheidsbril ben je er niet.

maandag 24 januari 2011

Schoolmaatschappelijk werk kan voortijdig schoolverlaten voorkomen


Het schoolmaatschappelijk werk kan een bijdrage leveren aan het voortijdig schoolverlaten en de daarmee samenhangende risicofactor om in de criminaliteit te belanden. Onder voortijdig schoolverlaten verstaan we alle jongeren tot 23 jaar die de school (voortijdig) hebben verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een HAVO of VWO-diploma of een diploma op MBO niveau twee. Een startkwalificatie is nodig om een kans te maken op de arbeidsmarkt. En het is van belang alles op alles te zetten dat jongeren een diploma halen.
Bekend is dat verschillende factoren risico verhogend kunnen werken om vroegtijdig de school te verlaten (van de Berg en Jaarsma 2010): sekse (vooral jongens), gezin en omgeving (lager sociaal economische status), etniciteit (eerste generatie allochtonen), cognitie (minder goede resultaten en een lager schooladvies), beperkingen, stoornissen(zoals ADHD) en persoonlijkheid (impulsiviteit impulsiviteit, aandachtsstoornissen, gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige zelfcontrole en hyperactiviteit).
Taak van het schoolmaatschappelijk werk is problemen te signaleren en hulp te bieden om schooluitval te voorkomen.
Er zijn drie typen schooluitvallers te onderscheiden.
‘Opstappers’. Tot deze categorie worden uitvallers gerekend die een bewuste keuze maken om de school te verlaten. Hierbij is er niet echt sprake van een probleem of problemen. Deze uitvallers verlaten de school om bijvoorbeeld te gaan werken.
‘Niet kunners’. Tot deze categorie worden uitvallers bedoeld die over te weinig leercapaciteiten en leervermogen beschikken om een diploma te behalen. Ook worden gedragsstoornissen tot dit type gerekend.
‘Overbelasten’. Tot deze laatste categorie worden uitvallers gerekend die, zoals het woord al doet vermoeden, overbelast zijn. Hiermee wordt bedoeld dat zij gebukt gaan onder een opeenstapeling van verschillende problemen. Vaak zijn dit psychosociale problemen, die uiteen kunnen lopen van gedragsproblemen tot gebroken gezinnen. Het is meestal niet zo dat deze groep uitvallers hun diploma niet wil halen, maar door opeenstapeling van problemen niet kan halen. De combinatie tussen deze problemen en het behalen van goede schoolresultaten is dan teveel gevraagd, met schooluitval als gevolg.
Het schoolmaatschappelijk werk kan jongeren die kampen met risicofactoren of tot één van de drie typen behoren een aanbod doen en begeleiden door middel van individuele gesprekken, gesprekken met ouders en/of gezinsgesprekken. Per situatie wordt gekeken wat nodig is, maar over het algemeen worden ouders erbij betrokken omdat de ervaring is dat de problemen van de jongeren en gezin samenhangen en dat de ouders op zijn minst het hulpaanbod moeten ondersteunen. De schoolmaatschappelijk werker werkt outreachend, hij gaat als dat nodig is op huisbezoek. De schoolmaatschappelijk werker zit in de school, docenten kunnen leerlingen direct aanmelden, de hulp kan vaak binnen een week en op de school worden geboden en de hulp die de schoolmaatschapppelijk werker kan bieden gaat verder dan de begeleiding die de school kan geven doordat het gezin erbij wordt betrokken. De hulp is inzichtgevend en praktisch, de schoolmaatschappelijk werker werkt samen met ouders en jongeren en kan bijvoorbeeld jongeren inzicht geven in hun gedrag en leren er meer grip op te krijgen, opvoedvaardigheden van ouders versterken en consultatie geven aan leraren. Kortom: schoolmaatschappelijk werk werkt preventief voor voortijdig schoolverlaten.

maandag 10 januari 2011

Voortijdig schoolverlaten vergroot kans op criminaliteit


Financiering van het schoolmaatschappelijk werk (SMW) in het voortgezet onderwijs stopt in het schooljaar 2011/2012. De regeling voorkomen schooluitval (VSV) van het ministerie van OCW vervalt. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de aansluiting tussen jeugdzorg en onderwijs en krijgen een regiefunctie.
De vorige week schreef ik al dat de meeste Centra voor Jeugd en Gezin nog geen adequaat aanbod voor jongeren hebben. Nou is het wel zo dat het SMW in veel gemeenten onderdeel is van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het SMW behoort tot de zorgstructuur in en om de school en vormt de verbinding tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin, de zorgteams, zorg-en adviesteams in het onderwijs en de lokale preventieve voorzieningen (jeugd- en jongerenwerk). SMW biedt advies, informatie en kortdurende psychosociale hulp aan ouders en leerlingen of verwijst door naar de gespecialiseerde zorg. Zowel in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs als in het MBO is SMW beschikbaar. Het SMW is erop gericht is problemen in een vroeg stadium aan te pakken. Het levert een bijdrage aan het voorkomen van schoolverzuim en het vroegtijdig schoolverlaten. Daar moet je je ook weer niet teveel van voorstellen, schoolmaatschappelijk werkers beschikken over een beperkt aantal uren en over het algemeen kunnen jongeren niet zomaar binnenlopen als ze een probleem hebben. Het blijkt dat de vraag naar schoolmaatschappelijk werk veel groter is dan het aanbod. En nu stopt dus de financiering in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2011/2012. Scholen ervaren de meerwaarde die het SMW biedt. Het is zinvol problemen in een vroegtijdig stadium aan te pakken en bekend dat vroegtijdig schoolverlaten en een criminele carrière samenhangen. Uit onderzoek blijkt dat voortijdig schoolverlaters ruim zes keer zo veel kans hebben om in aanraking te komen met de politie dan jongeren die het onderwijs met een startkwalificatie verlaten. Het SMW kan door haar integrale aanpak waarbij aandacht is voor de gezinssituatie, leefomgeving is de buurt, leeftijdsgenoten, leerkrachten en het pedagogisch klimaat op de school jongeren ondersteunen en stimuleren om een startkwalificatie te halen.

maandag 3 januari 2011

Steeds meer hulpvragen van ouders worden door Bureau Jeugdzorg afgewezen

Bericht in de Volkskrant van 31 december:

AMSTERDAM - Steeds meer hulpvragen van ouders worden door Bureau Jeugdzorg afgewezen. Uit cijfers van brancheorganisatie MOgroep blijkt dat bijna 40 procent van de aanmeldingen niet wordt geaccepteerd. Of ouders en kinderen daarna bij een andere instantie terechtkomen voor hulp of met hun probleem blijven rondlopen, wordt niet geregistreerd.

Veel mensen zullen bij Bureau jeugdzorg denken aan een Bureau waar alle ouders en kinderen die problemen hebben terecht kunnen, maar dat is niet (meer) het geval. Met de start van de Wet op de Jeugdzorg in 2005 en de oprichting van de Bureau's jeugdzorg was dat nog wel de bedoeling. Het idee was dat de zorg moet zo dicht mogelijk bij het kind of de jongere gebeuren, zo kort mogelijk duren en zo licht mogelijk zijn. Inmiddels zijn de Bureau's jeugdzorg omgebouwd en geven niet of nauwelijks nog directe hulp. Die taak ligt nu bij de Centra voor Jeugd en Gezin. De Bureau's Jeugdzorg zijn omgevormd tot indicatie-organen (d.w.z. verwijzer naar de gespecialiseerde zorg) en begeleiden alleen nog kinderen en jongeren met een justitiële maatregel. Kortom Bureau Jeugdzorg is er voor kinderen met ernstige problemen die een indicatie nodig hebben voor gespecialiseerde zorg of begeleid worden door een gezinsvoogd omdat ze gezien de ernst van de problemen door de rechter onder toezicht zijn gesteld. Het is dus logisch dat een groot deel van de hulpvragen niet wordt geaccepteerd.

Waar moeten deze ouders en jongeren dan naartoe?
In de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg is afgesproken dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg en ze zijn dat al langer voor de lichte opvoedhulp. Maar zeker niet in elke gemeente is een goed draaiend Centrum voor Jeugd en Gezin en zeker een plek waar jongeren met problemen terechtkunnen ontbreekt.
De veronderstelling is dat met de aangekondigde effeiciencykorting van 300 miljoen in 2015 de situatie steeds erger zal worden. Steeds meer middelzware problematiek zal worden doorverwezen naar de CJG's. En de CJG's zullen hard aan de slag moeten willen ze ook in staat zijn om een goed aanbod te bieden aan deze doelgroep met complexere problematiek.