maandag 31 januari 2011

Veiligheidsbeleid en risico-management in de jeugdzorg


De overheid is onder de huidige omstandigheden onvoldoende in staat om haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid van jonge kinderen tussen 0 en 12 jaar binnen gezinnen waar te maken. Deze conclusie trekt de Onderzoeksraad voor Veiligheid, onder voorzitterschap van prof. mr. Pieter van Vollenhoven, na bestudering van 27 gevallen van kindermishandeling met fatale en bijna‐fatale afloop. (Januari 2011)

Achteraf kijken is natuurlijk altijd eenvoudiger dan vooraf risico's inschatten. De jeugdzorg bevindt zich in een duivels dilemma: het kind thuislaten met alle risico's van dien of ingrijpen wat een traumatische ervaring is voor zowel kinderen als ouders. Veel slachtoffers van kindermishandeling zeggen achteraf: waarom heeft er niemand ingegrepen? Maar ze zeggen daarmee niet dat ze uit huis willen, ze willen dat het geweld stopt. Samenwerking met ouders om het geweld te stoppen is de beste manier om dat te bewerkstelligen en een heldere inventarisatie van de risico's is daarvan een essentieel onderdeel. De 'Signs of Safety benadering' biedt aanknopingspunten voor beiden. Signs of Safety biedt een benaderingswijze voor de hulpverlening wanneer het gaat om onveiligheid van kinderen. Gebruik makend van het netwerk van het gezin wordt in kaart gebracht waar men zich zorgen over maakt, wat de mogelijkheden en krachten van het gezin zijn en hoe ze gaan laten zien dat de kinderen nu en in de toekomst veilig zijn en voorkomen wordt dat zij opnieuw het slachtoffer worden van kindermishandeling, misbruik, verwaarlozing of getuige zijn van huiselijk geweld.
Daarnaast is het ook goed de 27 gevallen met (een bijna) fatale afloop onder de loep te nemen en te analyseren hoe de zaak is verlopen, wie er bij betrokken waren, wat signalen waren, of de kinderen gezien zijn, hoe en welke de risico's geïnventariseerd zijn, wat de aanpak was en hoe geborgd is dat dat ook daadwerkelijk gebeurde. Veel blijkt mis te gaan als er teveel hulpverleners betrokken zijn bij een gezin en geen duidelijke afspraken zijn gemaakt wie verantwoordelijk is voor wat of het omgekeerde één gezinsvoogd die verantwoordelijk is voor teveel gezinnen met te weinig tijd om deze gezinnen te bezoeken, laat staan met collega's een gedegen risico-inventarisatie uit te voeren.
Organisaties voor de jeugdzorg moeten serieus werk maken van hun veiligheidsbeleid en risicomanagement op zo'n manier dat de veiligheid van het kind zo optimaal mogelijk wordt gegarandeerd.

Met een veiligheidsbril ben je er niet.

maandag 24 januari 2011

Schoolmaatschappelijk werk kan voortijdig schoolverlaten voorkomen


Het schoolmaatschappelijk werk kan een bijdrage leveren aan het voortijdig schoolverlaten en de daarmee samenhangende risicofactor om in de criminaliteit te belanden. Onder voortijdig schoolverlaten verstaan we alle jongeren tot 23 jaar die de school (voortijdig) hebben verlaten zonder startkwalificatie. Een startkwalificatie is een HAVO of VWO-diploma of een diploma op MBO niveau twee. Een startkwalificatie is nodig om een kans te maken op de arbeidsmarkt. En het is van belang alles op alles te zetten dat jongeren een diploma halen.
Bekend is dat verschillende factoren risico verhogend kunnen werken om vroegtijdig de school te verlaten (van de Berg en Jaarsma 2010): sekse (vooral jongens), gezin en omgeving (lager sociaal economische status), etniciteit (eerste generatie allochtonen), cognitie (minder goede resultaten en een lager schooladvies), beperkingen, stoornissen(zoals ADHD) en persoonlijkheid (impulsiviteit impulsiviteit, aandachtsstoornissen, gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige zelfcontrole en hyperactiviteit).
Taak van het schoolmaatschappelijk werk is problemen te signaleren en hulp te bieden om schooluitval te voorkomen.
Er zijn drie typen schooluitvallers te onderscheiden.
‘Opstappers’. Tot deze categorie worden uitvallers gerekend die een bewuste keuze maken om de school te verlaten. Hierbij is er niet echt sprake van een probleem of problemen. Deze uitvallers verlaten de school om bijvoorbeeld te gaan werken.
‘Niet kunners’. Tot deze categorie worden uitvallers bedoeld die over te weinig leercapaciteiten en leervermogen beschikken om een diploma te behalen. Ook worden gedragsstoornissen tot dit type gerekend.
‘Overbelasten’. Tot deze laatste categorie worden uitvallers gerekend die, zoals het woord al doet vermoeden, overbelast zijn. Hiermee wordt bedoeld dat zij gebukt gaan onder een opeenstapeling van verschillende problemen. Vaak zijn dit psychosociale problemen, die uiteen kunnen lopen van gedragsproblemen tot gebroken gezinnen. Het is meestal niet zo dat deze groep uitvallers hun diploma niet wil halen, maar door opeenstapeling van problemen niet kan halen. De combinatie tussen deze problemen en het behalen van goede schoolresultaten is dan teveel gevraagd, met schooluitval als gevolg.
Het schoolmaatschappelijk werk kan jongeren die kampen met risicofactoren of tot één van de drie typen behoren een aanbod doen en begeleiden door middel van individuele gesprekken, gesprekken met ouders en/of gezinsgesprekken. Per situatie wordt gekeken wat nodig is, maar over het algemeen worden ouders erbij betrokken omdat de ervaring is dat de problemen van de jongeren en gezin samenhangen en dat de ouders op zijn minst het hulpaanbod moeten ondersteunen. De schoolmaatschappelijk werker werkt outreachend, hij gaat als dat nodig is op huisbezoek. De schoolmaatschappelijk werker zit in de school, docenten kunnen leerlingen direct aanmelden, de hulp kan vaak binnen een week en op de school worden geboden en de hulp die de schoolmaatschapppelijk werker kan bieden gaat verder dan de begeleiding die de school kan geven doordat het gezin erbij wordt betrokken. De hulp is inzichtgevend en praktisch, de schoolmaatschappelijk werker werkt samen met ouders en jongeren en kan bijvoorbeeld jongeren inzicht geven in hun gedrag en leren er meer grip op te krijgen, opvoedvaardigheden van ouders versterken en consultatie geven aan leraren. Kortom: schoolmaatschappelijk werk werkt preventief voor voortijdig schoolverlaten.

maandag 10 januari 2011

Voortijdig schoolverlaten vergroot kans op criminaliteit


Financiering van het schoolmaatschappelijk werk (SMW) in het voortgezet onderwijs stopt in het schooljaar 2011/2012. De regeling voorkomen schooluitval (VSV) van het ministerie van OCW vervalt. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de aansluiting tussen jeugdzorg en onderwijs en krijgen een regiefunctie.
De vorige week schreef ik al dat de meeste Centra voor Jeugd en Gezin nog geen adequaat aanbod voor jongeren hebben. Nou is het wel zo dat het SMW in veel gemeenten onderdeel is van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het SMW behoort tot de zorgstructuur in en om de school en vormt de verbinding tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin, de zorgteams, zorg-en adviesteams in het onderwijs en de lokale preventieve voorzieningen (jeugd- en jongerenwerk). SMW biedt advies, informatie en kortdurende psychosociale hulp aan ouders en leerlingen of verwijst door naar de gespecialiseerde zorg. Zowel in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs als in het MBO is SMW beschikbaar. Het SMW is erop gericht is problemen in een vroeg stadium aan te pakken. Het levert een bijdrage aan het voorkomen van schoolverzuim en het vroegtijdig schoolverlaten. Daar moet je je ook weer niet teveel van voorstellen, schoolmaatschappelijk werkers beschikken over een beperkt aantal uren en over het algemeen kunnen jongeren niet zomaar binnenlopen als ze een probleem hebben. Het blijkt dat de vraag naar schoolmaatschappelijk werk veel groter is dan het aanbod. En nu stopt dus de financiering in het voortgezet onderwijs in het schooljaar 2011/2012. Scholen ervaren de meerwaarde die het SMW biedt. Het is zinvol problemen in een vroegtijdig stadium aan te pakken en bekend dat vroegtijdig schoolverlaten en een criminele carrière samenhangen. Uit onderzoek blijkt dat voortijdig schoolverlaters ruim zes keer zo veel kans hebben om in aanraking te komen met de politie dan jongeren die het onderwijs met een startkwalificatie verlaten. Het SMW kan door haar integrale aanpak waarbij aandacht is voor de gezinssituatie, leefomgeving is de buurt, leeftijdsgenoten, leerkrachten en het pedagogisch klimaat op de school jongeren ondersteunen en stimuleren om een startkwalificatie te halen.

maandag 3 januari 2011

Steeds meer hulpvragen van ouders worden door Bureau Jeugdzorg afgewezen

Bericht in de Volkskrant van 31 december:

AMSTERDAM - Steeds meer hulpvragen van ouders worden door Bureau Jeugdzorg afgewezen. Uit cijfers van brancheorganisatie MOgroep blijkt dat bijna 40 procent van de aanmeldingen niet wordt geaccepteerd. Of ouders en kinderen daarna bij een andere instantie terechtkomen voor hulp of met hun probleem blijven rondlopen, wordt niet geregistreerd.

Veel mensen zullen bij Bureau jeugdzorg denken aan een Bureau waar alle ouders en kinderen die problemen hebben terecht kunnen, maar dat is niet (meer) het geval. Met de start van de Wet op de Jeugdzorg in 2005 en de oprichting van de Bureau's jeugdzorg was dat nog wel de bedoeling. Het idee was dat de zorg moet zo dicht mogelijk bij het kind of de jongere gebeuren, zo kort mogelijk duren en zo licht mogelijk zijn. Inmiddels zijn de Bureau's jeugdzorg omgebouwd en geven niet of nauwelijks nog directe hulp. Die taak ligt nu bij de Centra voor Jeugd en Gezin. De Bureau's Jeugdzorg zijn omgevormd tot indicatie-organen (d.w.z. verwijzer naar de gespecialiseerde zorg) en begeleiden alleen nog kinderen en jongeren met een justitiële maatregel. Kortom Bureau Jeugdzorg is er voor kinderen met ernstige problemen die een indicatie nodig hebben voor gespecialiseerde zorg of begeleid worden door een gezinsvoogd omdat ze gezien de ernst van de problemen door de rechter onder toezicht zijn gesteld. Het is dus logisch dat een groot deel van de hulpvragen niet wordt geaccepteerd.

Waar moeten deze ouders en jongeren dan naartoe?
In de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg is afgesproken dat de gemeenten verantwoordelijk worden voor de jeugdzorg en ze zijn dat al langer voor de lichte opvoedhulp. Maar zeker niet in elke gemeente is een goed draaiend Centrum voor Jeugd en Gezin en zeker een plek waar jongeren met problemen terechtkunnen ontbreekt.
De veronderstelling is dat met de aangekondigde effeiciencykorting van 300 miljoen in 2015 de situatie steeds erger zal worden. Steeds meer middelzware problematiek zal worden doorverwezen naar de CJG's. En de CJG's zullen hard aan de slag moeten willen ze ook in staat zijn om een goed aanbod te bieden aan deze doelgroep met complexere problematiek.