maandag 10 december 2012

De gevolgen voor kinderen als getuige van huiselijk geweld



Jaarlijks zijn 100 duizend tot 200 duizend kinderen per jaar zijn getuige van geweld (1). Het getuige zijn van geweld kan even traumatiserend zijn als het ondergaan van geweld. Het wordt gezien als een vorm van kindermishandeling (2) en brengt ernstige gevolgen met zich mee.
- Fysiologische gevolgen: trauma verandert het lichaam en chronische overprikkeling heeft chronisch verhoogde hersenactiviteit, slaapproblemen, depressiviteit, een lagere pijngrens en verhoogde hartslag tot gevolg.
- Gedragsmatige gevolgen: eetstoornissen, alcohol- en drugsproblemen, roken, risicovol seksueel gedrag en zelfmoordpogingen.
- Sociale gevolgen: onveilige hechting, scheiding, sociaal isolement, afhankelijkheid, laag inkomen, herhaald slachtofferschap.
- Emotionele gevolgen: depressie, posttraumatische stresssyndroom
(3)

Ouders hebben vaak niet in de gaten hoe erg de kinderen onder de situatie lijden. Ze denken dat de kinderen boven liggen te slapen en niets horen of dat ze te jong zijn om er iets van te begrijpen. Zelfs huiselijk geweld tijdens de zwangerschap en daarmee stress bij de moeder heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind.

Dit alles pleit er voor snel en tijdig in te grijpen bij huiselijk geweld en ouders ervan te overtuigen dat het belangrijk is dat ze wat aan de situatie doen, misschien niet alleen voor zichzelf maar dan in ieder geval toch voor de kinderen.
En dan moet niet alleen ouders hulp geboden worden, maar ook aan de kinderen.
Uit recent onderzoek blijkt dat nog steeds veel kinderen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben(4). En die hulp is noodzakelijk omdat de slachtoffers van nu, anders de daders en slachtoffers van huiselijk geweld in de toekomst zijn.



1. Ministerie van Justitie, 2006; Lamers-Winkelman et al., 2007. Scholieren over mishandeling
2.A. Nieuwenhuis 2008, huiselijk geweld op het netvlies gebrand
3.Onderzoek F. Lamers –Winkelman en L. Winder 2007
4.Voldoende geholpen? Onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld - Regioplan Beleidsonderzoek 2011

maandag 26 november 2012

Perspectief en goede zorg voor jeugd


Donderdag 15 november was de Focusdag 2012 georganiseerd, dé Rotterdamse dag voor jeugdprofessionals. Een dag vol activiteiten voor en door instellingen in de jeugdzorg, welzijn en de gemeente Rotterdam. Door de hele stad kon je bij instellingen op bezoek en nieuwe kennis en inspiratie opdoen. Het programma bestond uit workshops, theater, film, presentaties, debat en meer.

Op deze dag heb ik deelgenomen aan de workshop perspectief en goede zorg. In 2012 sloten Bureau Jeugdzorg en de Organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp in de Stadsregio Rotterdam het convenant Perspectief en Goede zorg. 3 % meer kinderen helpen, veiligheid, het activeren van de eigen kracht en vaststellen van het perspectief bij aanvang van de hulp, zijn ankerpunten in het convenant. Maar hoe stel je met de cliënt het perspectief vast en wanneer is de hulp voldoende? In deze workshop konden deelnemers ervaren hoe dat er in de praktijk uitziet.

De workshop waar ik aan deelnam werd begeleid door medewerksters van Prokino en van Trivium Lindenhof, beiden betrokken bij het vaststellen van het perspectief van cliënten in de praktijk. Onder perspectief wordt verstaan het gewenste resultaat van de dienstverlening aan de cliënt – de situatie waarin de cliënt op eigen kracht met hulp van het sociale netwerk verder kan – zoals met de cliënt is overeengekomen inclusief tijdspad. Perspectief is leidend omdat daardoor de hulp effectiever ingezet kan worden. De beantwoording van de vraag - wat willen we met deze jeugdige bereiken voor wat betreft de woonplek, school en vrije tijd - stuurt de invulling van de hulp. Daarbij hoort ook een trajectplanning. Hoeveel tijd hebben we nodig om dat te bereiken? Wat is de verwachtte einddatum van de hulp? Als de einddatum bekend is geeft dat zowel de jeugdige, ouders als hulpverleners (Bureau Jeugdzorg als zorgaanbieders) houvast en kan daar vanaf het begin naar toe worden gewerkt. Dat wil niet zeggen dat een perspectief niet kan worden bijgesteld als de situatie verandert of zich nieuwe inzichten voordoen, maar het is niet meer zo dat de hulp gestart wordt en we wel kijken hoe lang het gaat duren en wanneer de doelen bereikt zijn.

Belangrijke uitgangspunten bij de vaststelling van het perspectief zijn:
- de gezamenlijke verantwoordelijkheid van zowel de jeugdige en zijn ouders, Bureau jeugdzorg als de zorgaanbieder
- de focus op de eigen kracht en mogelijkheden van de cliënt
- prioriteit voor veiligheid

Na de inleiding kregen we een casus. In een rollenspel mochten we als ouder, jeugdige, zorgaanbieder of medewerker van Bureau Jeugdzorg oefenen met het verhelderen van het perspectief van een 14-jarig meisje dat aangemeld was voor residentiële behandeling.
Perspectiefverheldering bleek minder eenvoudig dan gedacht. Duidelijk werd dat het een proces is en er vaak meer gesprekken voor nodig zijn om met ouders en jeugdigen in kaart te brengen wat er speelt in het gezin, hoe de draagkracht-draaglast van het gezin is en hoe zij de toekomst zien. Soms kan in een eerste gesprek alleen een plan gemaakt worden hoe tot vaststelling van het perspectief te komen, bijvoorbeeld door diagnostiek, het houden van een familienetwerkberaad of het opvragen van informatie bij de school. Maar ook werd duidelijk hoe belangrijk het is bij de start van de hulp het perspectief duidelijk te krijgen. Door van het begin af aan met elkaar - ouders, jeugdige, zorgaanbieder en Bureau jeugdzorg - een traject uit te zetten kan de hulp effectiever worden ingezet, omdat iedereen weet waar naar toe gewerkt wordt, wat daar voor nodig is en wanneer dat bereikt is. Want als jeugdige, ouders en hulpverleners samenwerken aan het zelfde perspectief is de hulp het meest effectief.

maandag 12 november 2012

Kinderen in de vrouwenopvang geen recht op onderwijs?


Alle kinderen hebben recht op onderwijs. Zo staat het tenminste in de rechten van het kind. Toch zijn er miljoenen kinderen die niet naar school kunnen. Ze moeten bijvoorbeeld werken.

Maar ook in Nederland zijn er kinderen die niet naar school gaan. Kinderen die met hun moeder huiselijk geweld ontvluchten en meegaan naar de vrouwenopvang Rosa Manus, kunnen niet direct op een school in de buurt terecht. Scholen nemen deze kinderen niet op omdat het teveel onrust in de klas geeft, want het is vooraf niet duidelijk hoe lang deze kinderen blijven. Ook zijn deze kinderen misschien wat drukker, lastiger of stiller dan kinderen die in een prettig en liefdevol gezin opgroeien. Maar toch hebben ook deze kinderen recht op onderwijs.

Gelukkig is de situatie sinds mei 2010 verbeterd, want aan kinderen die zijn opgenomen bij Rosa Manus wordt nu drie ochtenden per week les gegeven. In deze drie ochtenden worden de kinderen door een speciaal door de gemeente Leiden gesubsidieerde en bij Rosa Manus aangestelde juf bijgespijkerd. De kinderen leren weer wennen aan het schoolritme en met onzekere kinderen wordt stof geoefend die ze moeilijk vinden en gewerkt aan het opbouwen van zelfvertrouwen. Intussen wordt informatie opgevraagd bij de school waar het kind vandaan komt en bekeken welke school het meest geschikt is voor het betreffende kind. Als de kinderen dan overgaan van de crisisafdeling naar de intensieve afdeling en dus blijkt dat de kinderen langer blijven, probeert deze juf de kinderen te plaatsen op de meest geschikte school in de buurt en dat lukt dan meestal ook.

Voor de kinderen is het goed dat ze de eerste weken aandacht krijgen van een speciale juf, voordat ze weer in een gewone klas mee moeten doen, maar drie ochtenden per week is natuurlijk erg weinig. En deze opvangklas is ook nog eens een project. Onderwijs voor kinderen een project?

Ook kinderen in de vrouwenopvang hebben recht op onderwijs. Ondanks crisis en noodzakelijke bezuinigingen is het van belang dat deze opvangklas wordt gecontinueerd en beter nog: uitgebreid.

maandag 29 oktober 2012

Gevaarlijke relaties, tips van ervaringsdeskundigen


45% van alle Nederlanders tussen de 18 en 70 jaar is ooit slachtoffer geweest van huiselijk geweld als kind, partner of ouder. Naar schatting 200.000 mensen worden jaarlijks slachtoffer van evident, ernstig huiselijk geweld. De belangrijkste vorm van huiselijk geweld is partnergeweld. Cijfers die er niet om liegen en daarom is het van belang hier oog voor te hebben. Ook dit jaar is er weer een publiekscampagne die aandacht besteed aan huiselijk geweld ‘Een veilig thuis. Daar maak je je toch sterk voor?’ Gestimuleerd wordt actie te ondernemen,want geweld stopt nooit vanzelf.

Maar hoe voorkom je nou dat je in zo'n situatie terechtkomt? Waar moet je opletten en welk advies kun je vrouwen geven die keer op keer in een gewelddadige relatie terechtkomen?
In de vrouwenopvang waar vrouwen heengaan om huiselijk geweld te ontvluchten, worden regelmatig groepen georganiseerd met als doel om het inzicht in partnerkeuze te vergroten, sterker te worden en zich meer te richten op hun eigen leven. Onderdeel van zo'n groep is ook het in kaart brengen van signalen van (toekomstige) 'foute' partners.

Zij maakten de volgende lijst van signalen:
Als hij jaloers is als je naar anderen kijkt
Als hij je controleert
Als hij weinig vertrouwen heeft in jou en in andere mensen
Als hij vindt dat hij de baas is
als hij snel boos is als je je niet gedraagt zoals hij wil
Als hij te aardig is, overweldigend
Als hij je wil isoleren
Als hij je telefoon controleert
Als hij vindt dat je hem dankbaar moet zijn
Als je geen fouten mag maken van hem
Als hij achterdochtig is
Als hij je klein wil houden en nare boodschappen geeft over wat hij van je vindt
Als hij onvoorspelbaar is.

Een relatie is iets wat je hebt met z'n tweeën en misschien nog wel interessanter zijn de signalen die de vrouwen verzamelden over waar je op moet letten bij jezelf.

Het is niet goed :
Als je steeds excuses moet maken naar hem
Als je steeds moet opletten in wat voor bui hij is
Als je gestopt bent met je eigen mening te zeggen
Als je dingen voor jezelf moet houden, je niet met hem kunt praten over dingen die voor jou belangrijk zijn
Als je hoopt dat hij verandert
Als je je grenzen niet kunt stellen
Als je je contacten met familie/vrienden beperkt voor hem
Als je steeds op je tenen moet lopen
Als je ziet dat je je steeds meer op hem richt en jezelf wegcijfert
Als je bang voor hem bent
Als je merkt dat de relatie niet meer gelijkwaardig is.

Steeds duidelijker is dat huiselijk geweld iets is dat beide partners (ongewild) in stand houden. Wellicht zijn deze signalen een eyeopener voor mensen die in zo'n situatie zitten en een stimulans om de relatie te beëindigen of hulp te zoeken.

maandag 15 oktober 2012

Opvang in zelfbeheer 'Nu leef je zelf'




In de reguliere opvang word je geleefd. Nu leef je zelf’ (bewoner zelfbeheerde voorziening)

Op 8 oktober was ik op het Symposium 'Nu leef je zelf' over opvang in zelfbeheer georganiseerd door het Trimbosinstituut. De middag vond plaats in de Nieuwe Energie in Leiden, het gebouw waar ook de dag en nachtopvang van de Binnenvest gevestigd is, niet toevallig want de Binnenvest wil misschien ook met zelfbeheer starten. Naast hulpverleners, management en cliëntenraden waren ook bewoners en ondersteuners van Je Eigen Stek-Amsterdam, NoiZ-Utrecht en NuNN-Nijmegen - drie voorzieningen in zelfbeheer - aanwezig om verslag te doen van hun ervaringen. Dat maakte dat het een heel interessante middag werd.

De bijeenkomst begon met een filmpje waarin we werden rondgeleid in de zelfbeheervoorzieningen in Amsterdam, Utrecht en Nijmegen.
Daarna kwamen de bewoners en ondersteuners van Je Eigen Stek (JES)aan het woord.
Bij JES in Amsterdam wonen 16 personen in zelfbeheer. De bewoners nemen alle beslissingen in de vergadering en doen verder ook alles zelf. Ze worden hierbij begeleid door 2 ondersteuners. Wel worden eisen gesteld aan bewoners: je mag geen ernstige verslaving of psychiatrische problemen hebben en moet enigszins zelfredzaam zijn. De instroom wordt geregeld vanuit HVO Querido.
Bij NoiZ in Utrecht kunnen gasten, zoals ze dat daar noemen, doorstromen naar de functie van beheerder. Er werken 14 beheerders. Zo was het hoofd van de huishoudelijke dienst voorheen gast en beheerder. Hierna hoopt hij een eigen woning te krijgen. Voordeel is dat beheerders weten wat het is om gast te zijn en daarnaast kunnen ze in de functie van beheerder ervaring opdoen die ze later kunnen gebruiken bij terugkeer in de 'echte' maatschappij. Volgens NoiZ werkt de functie van beheerder goed omdat de kennis van de professional en de cliënt hier samenkomt en men kan leren van elkaar.
De NuNN in Nijmegen bestaat al 17 jaar. Ze hebben 24 bedden en ondersteuners die bgeleiden. Ook zij werken met een systeem waarbij gasten beheerder kunnen worden. Beheerders krijgen een woning via het RIBW en draaien diensten op de NuNN.

'De NuNN doet een hoop dingen voor mij en ik doe zoveel mogelijk voor de NuNN'
'De vergadering is belangrijk binnen het zelfbeheer'
'Het is anders want het wordt gerund door lotgenoten, je zorgt voor elkaar'
waren uitspraken waarmee bewoners en beheerders het belang van zelfbeheer onderstreepten.

Daarna was Matthijs Tuynman, onderzoeker bij het Trimbos instituut aan het woord. Hij onderstreepte het belang van zelfbeheer. Zelfbeheer is van belang voor vernieuwing van de zorg. Het sluit aan op de herstelgerichte benadering. Mensen kunnen meer dan je denkt. De resultaten zijn bemoedigend. Elk jaar stromen mensen uit, de mogelijkheden van participatie van bewoners binnen de voorzieningen zijn positief en het is goedkoper.
Enkele voorwaarden voor succes:
- de verantwoordelijkheid ligt bij de groep
- beslissingen worden gezamenlijk in de vergadering genomen
- ondersteuning door begeleiders die zich gelijkwaardig opstellen en het niet overnemen
- uitstroommogelijkheden met behoud van sociale steun
- netwerk en pleitbezorgers om zelfbeheer op te zetten

Vervolgens kwam Max Huber van de Hogeschool Amsterdam aan het woord. Ook hij benadrukte dat de overkoepelende voorziening die zich zo min mogelijk moet bemoeien met de zelfbeherende voorziening. Natuurlijk wordt in het begin de kas vaak gestolen en dan zorg je ervoor dat er niet zoveel in zit. Maar uiteindelijk zijn ze zelf verantwoordelijk. Zelfbeheer zorgt ervoor dat mensen sneller zelfredzaam worden.

De middag werd afgesloten met een discussie van de bestuurders verantwoordelijk voor zelfbeheer uit Amsterdam, Utrecht en Nijmegen.
Wat tips voor de Binnenvest In Leiden:
- gewoon doen, wees bescheiden in je opstelling, laat ze het zelf doen
- overal worden fouten gemaakt en leg er niet teveel nadruk op
- sluit aan op de kracht van mensen op hun zelfredzaamheid
- werk met ondersteuners en maak gebruik van ervaringsdeskundigen (beheerders)

Wethouder Roos van Gelderen van de gemeente Leiden was in ieder geval enthousiast:
'Laten we ophouden met praten en het doen in Leiden'.
De eerste stap is gezet, hopelijk komt er snel ook een voorziening voor zelfbeheer in Leiden.

maandag 1 oktober 2012

Krachtwerk, Herstelwerk en Strengths Model, wat is nieuw?


De laatste tijd worden in Nederland een aantal nieuwe basismethodieken ingevoerd, Krachtwerk in de vrouwenopvang, Herstelwerk in de maatschappelijk opvang en het Strengths Model in de psychiatrie. Wat is nieuw aan deze methodieken en wat zijn de overeenkomsten en verschillen?

Al deze methodieken zijn gebaseerd op het Strength model dat in de Verenigde Staten is ontwikkeld door Saleeby en Rapp & Goscha en hoewel iedere methodiek er een eigen draai aan gegeven heeft, werken ze met vergelijkbare instrumenten en gaan uit van vergelijkbare principes. Zo werken al deze methodieken met zogenaamde krachteninventarisaties. Niet de problemen van de cliënt staan centraal, maar de krachten en het gaat erom om deze krachten te verzamelen en vast te leggen. Focus op individuele krachten en niet op tekortkomingen is dan ook één van de basisprincipes van deze methodiek. Dit kan tot bijzondere inzichten leiden. Zo vond een hulpverleenster bij een cliënt die verbleef in de daklozenopvang wel veertig krachten. Het gaf haar een heel andere kijk op op deze vrouw, maar ook voor de vrouw zelf was het een bijzondere ervaring en het bood nieuwe mogelijkheden om de begeleiding vlot te trekken. Een ander principe van deze methodiek is dat cliënten het vermogen hebben te herstellen. Hoe slecht het ook met iemand gaat, niemand is hopeloos verloren. Het is aan de hulpverlener om de kracht van de cliënt aan te boren, motivatie is geen voorwaarde maar een effect van de hulp. De methodiek legt er ook de nadruk op dat de relatie tussen hulpverlener en cliënt het meest werkzame ingrediënt van de hulpverlening is. Dat wisten we natuurlijk al langer, maar het is mooi dat het ook nog eens door deze evidence based en practice based methodieken wordt bevestigd. De werkrelatie is primair en essentieel is daarmee een derde basisprincipe van de methodiek. Ook heeft de cliënt de regie over de begeleiding . Dus niet de hulpverlener bepaalt waar aan gewerkt gaat worden, maar de cliënt. Het gaat erom erachter te komen wat de cliënt echt wil, wat zijn passie is, waar hij/zij echt voor wil gaan. En het is niet aan de hulpverlener om te bepalen of dat een realistisch perspectief is, maar om met de cliënt te kijken wat de eerste stap in die richting kan zijn. Deze stappen worden vastgelegd in een (actie)plan, dat een soort werkagenda is voor de cliënt. De hulp wordt daardoor heel concreet en doelgericht voor zowel cliënt als hulpverlener. Hulpverleners werken daarbij zoveel mogelijk in de natuurlijke omgeving van de cliënt, dus ze gaan zoveel mogelijk bij cliënten thuis op bezoek in plaats van ze op kantoor uit te nodigen en maken gebruik van de mogelijkheden die de omgeving, zoals de buurt en het netwerk van de cliënt te bieden heeft, vanuit het laatste principe dat de samenleving rijk aan hulpbronnen is.
Ook werken alledrie deze methodieken met gestructureerde team(kracht)besprekingen, waarbij hulpverleners vragen kunnen inbrengen die voortkomen uit het werken met cliënten. De krachteninventarisatie is de basis van de bespreking en andere teamleden worden gestimuleerd creatieve oplossingen te vinden om de begeleiding weer op gang te brengen. Niet de oorzaak van problemen wordt geanalyseerd, maar de aandacht gaat naar oplossingen en naar wat werkt bij cliënten.
Al met al een frisse krachtgerichte wind die door Nederland waait, die zeker voor veel Nederlanders wennen is omdat we toch meer gericht zijn op wat fout gaat dan op wat goed gaat en makkelijker kritiek geven dan complimenten, maar eigenlijk is het niets nieuws dat het beter is om mensen aan te spreken op wat ze wel kunnen dan op wat ze niet kunnen. Niets nieuws, maar effectief en daar gaat het om.

maandag 10 september 2012

Interculturele jeugd en opvoedhulp


Op 6 september 's middags was ik aanwezig bij de presentatie plaats van het boek Interculturele jeugd en opvoedhulp. Een cultureel venster op de hulpverlening aan migrantenjongeren en hun gezinnen van Harold Sarneel.

In Rotterdam is 50% van de cliënten in de jeugdhulpverlening van niet-Nederlandse afkomst. Allochtone gezinnen komen later in de jeugdzorg en de uitval is 2x zo groot. Genoeg reden voor het onderzoeksproject diversiteit in jeugd en opvoedhulp, dat van 2010 tot 2012 bij TriviumLindenhof in Rotterdam/Dordrecht is uitgevoerd.

Op de presentatie hield Harold Sarneel een inleiding over zijn onderzoek. Naast literatuuronderzoek - in het boek wordt uitgebreid op cijfers en theoretische achtergronden ingegaan en op thema's als cultuur, migratie, identificatieprocessen en opvoeden in een multi-etnische omgeving - heeft hij ook onderzoek uitgevoerd in de praktijk. Hij benadrukte het belang van kennis en inzicht, van culturele sensitiviteit en interculturele competenties en presenteerde ook het zogenaamde cultureel venster jeugdhulpverlening (CVJ). Uit onderzoek blijkt dat dit dialogische instrument een goed tot zeer goed effect heeft op de werkrelatie met de cliënt. Het CVJ omvat vragen voor zowel ouders als jongeren. Met behulp daarvan ontstaat een beter inzicht in de culturele aspecten van de problematiek. Toepassing in combinatie met een open houding van de hulpverlener blijkt als effectief te worden beoordeeld.
Sarneel heeft bij zijn onderzoek diverse deskundigen betrokken, die ook een bijdrage hebben geleverd aan de publicatie.

Eén van die deskundigen was Han Entzinger, hoogleraar migratie en integratiestudies in Rotterdam en hij was ook aanwezig. Entzinger had goed nieuws voor de aanwezigen, want volgens hem zijn er tekenen van ontspanning in het denken over migratie en is ondanks de heftige discussies de afgelopen jaren de integratie toch doorgegaan en de afgelopen 10 jaar de arbeidsparticipatie en het onderwijsniveau van migranten toegenomen.

De volgende spreker was Murat Can, psychotherapeut, die vertelde over de invloed van migratie op het persoonlijk leven. Can schuwde daarbij niet zijn persoonlijke ervaringen met wetenschappelijke inzichten te verbinden. Zelf was hij van Turkije naar Nederland geëmigreerd. Hij noemde migratie zelfs een traumatische ervaring. Migratie kan de manier van denken, beleving en het gedrag van migranten zodanig negatief beïnvloeden dat migranten kwetsbaarder zijn, meer gezondheidsrisico's lopen en meer last kunnen hebben van slechte psychische en lichamelijk gezondheid en kwaliteit van leven.

De afsluitende lezing werd gehouden door Cor Hoffer, cultureel antropoloog. Hij benadrukte dat je wat kennis tot je moet nemen van cultuur, religies en dergelijke maar dat het vooral gaat om een open attitude, om oog te hebben voor de diversiteit en dynamiek van culturen. De cliënt willen leren kennen als individu en het cultureel venster is daarbij een goed instrument.

Al met al een interessante middag en het cultureel venster jeugdhulpverlening is zeker de moeite waard om kennis van te nemen en in te zetten in de jeugdzorg.

maandag 27 augustus 2012

Begeleide terugkeer na huiselijk geweld


Veel vrouwen die een situatie van huiselijk geweld ontvluchten, keren terug naar hun mishandelende partner in de hoop dat het niet meer zal gebeuren. Beiden zijn vast van plan om het nu anders aan te pakken. Vaak mislukt dat. Met 'begeleide terugkeer' lukt het in veel gevallen het geweld te stoppen.

Voor buitenstaanders is het vaak onbegrijpelijk dat vrouwen keer op keer teruggaan naar de partner die hen mishandelde. Maar deze vrouwen willen de relatie niet verbreken, ze willen alleen dat het geweld stopt. Dat komt omdat het geweld er niet continue is, maar verloopt in een cyclus van drie tot vier weken.

De eerste fase, waarin de spanningen oplopen, kenmerkt zich doordat slachtoffer en pleger een patroon van woordenwisselingen, schelden, uitdagen en dreigen opbouwen. Er is sprake van onenigheid zonder oplossing.
De tweede fase is de aanloop naar (nieuw) geweld. In deze fase leiden spanningen tot angst, onderwerping en woede. Beide partners verliezen controle.
In de derde fase volgt de geweldsuitbarsting. De spanningen escaleren in fysiek, seksueel of psychisch geweld. Het geweld kan eenzijdig zijn, maar ook wederzijds.
De vierde fase zijn de wittebroodsweken. Deze laatste fase kenmerkt zich door shock, ontkenning en ongeloof. De pleger voelt zich schuldig en tracht de relatie weer goed te krijgen: ‘Het gebeurt noot meer’. Maar uiteindelijk volgt op deze vierde fase weer de eerste fase die begint met woordenwisselingen. Het is deze vierde fase waar vrouwen naar terug verlangen(Basisboek huiselijk geweld, H. Janssen en W.Wentzel 2012).

Begeleide terugkeer is kortdurende hulpverlening (vijf tot acht gesprekken) bedoeld voor vrouwen die willen dat het geweld stopt, maar die ook hun relatie willen voortzetten. Eerst gaat de hulpverleenster afzonderlijk met beide partners in gesprek. In deze gesprekken wordt onderzocht in hoeverre zij allebei gemotiveerd zijn om de relatie voort te zetten en het geweld te stoppen. Daarna volgen gezamenlijke gesprekken met beiden. Kinderen, familie of anderen in de directe omgeving kunnen hierbij betrokken worden. Het stoppen van geweld en bewustwording van alternatieve manieren om conflicten op te lossen staan hierbij centraal. Het aanleren van de zogenaamde time-out procedure is hierbij essentieel onderdeel (Voor meer informatie zie Intieme oorlog van Martine Groen en Justine van Lawick).

Uit onderzoek door de vrouwenopvang in Amsterdam (2004) blijkt dat in 60% van de gevallen waarin gesprekken met beide partners hebben plaatsgevonden het geweld is gestopt. Begeleide terugkeer blijkt een effectieve manier om huiselijk geweld te bestrijden en het is van belang om dat onder de aandacht te brengen van zowel slachtoffers als plegers van huiselijk geweld.Voor beiden is het immers winst als de cyclus van geweld wordt doorbroken en men geleerd heeft op een andere manier conflicten op te lossen.

maandag 25 juni 2012

Afsluiting van de hulp: wanneer is de hulp goed genoeg?


De meeste hulpverleners in de jeugdzorg gaan binnenkort op vakantie en dat is een goed moment om eens te kijken of het doel van de hulp aan het kind/gezin al is bereikt en gedacht kan worden aan de afsluiting ervan. Nou zien hulpverleners altijd wel doelen die nog bereikt kunnen worden, maar in tijden van bezuinigingen en wachtlijsten is het belangrijk om te kijken of de hulp 'goed genoeg' is en voldoende voor de jongere of het gezin om op eigen kracht en met behulp van het netwerk verder te gaan.
Om daar helderheid over te hebben is het noodzakelijk bij de start van de hulp vast te stellen wat het perspectief van de hulp is voor wat betreft de woonplek, school en/of vrije tijd. Als vanaf het begin doelgericht gewerkt wordt aan het perspectief is het ook eenvoudiger vast te stellen of het doel van de hulp is bereikt en de hulp 'goed genoeg' is. Als het perspectief nog niet bereikt is, is de vraag of het perspectief realistisch is of bijgesteld moet worden en wat nodig is om het perspectief te bereiken. Welke hulp moet worden ingezet en wat is de tijdsplanning?
Als het perspectief bereikt is, is om te bepalen of de hulp 'goed genoeg' is een tweede check de veiligheid. Is het kind veilig en/of zijn er voldoende waarborgen en afspraken in gebouwd dat de veiligheid van het kind gegarandeerd is? Als de veiligheid gegarandeerd is, is de volgende check het oordeel van de cliënt. Vindt de cliënt de hulp voldoende? De inzet van de cliënt is essentieel bij de hulp dus ook om te bepalen wanneer de doelen bereikt zijn. Tenslotte is er nog het oordeel van de hulpverlener. De hulpverlener kan adviseren nog even door te gaan, maar moet daar een duidelijke reden voor geven en de cliënt daarvan overtuigen.
Belangrijk is om niet te lang door te gaan en tijdig een plan voor afbouw en nazorg op te stellen en het netwerk van de cliënt daarbij te betrekken. Want het is natuurlijk maar wat motiverend om van de hulpverlener te horen wat er allemaal bereikt is en samen te kijken hoe het kind en het gezin op eigen kracht met hulp van het netwerk verder kan. Dat het net als in andere gezinnen niet probleemloos, maar goed (genoeg) gaat.

woensdag 6 juni 2012

Hoe beoordeel je of een kind veilig is?


Veiligheid is het adagium in de jeugdzorg. De cliënt heeft de regie in de hulpverlening, behalve als het kind niet veilig is, dan moet worden ingegrepen. Maar hoe beoordeel je of een kind veilig is?
De veiligste plek is voor de meeste kinderen thuis. Met ouders die hen beschermen en zorgen dat kinderen zich kunnen ontwikkelen. Soms zijn ouders daar niet toe in staat. Door psychiatrische problemen, verslavingen, trauma's of andere oorzaken zijn deze ouders niet in staat hun kinderen goed te verzorgen en te beschermen en worden kinderen verwaarloosd en soms ook mishandeld of misbruikt.
Maar ja, dat zie je meestal niet aan de buitenkant. Ouders gaan de vuile was niet buiten hangen, en zeker niet als jeugdzorg op de stoep staat. Dus het blijft een beetje gissen hoe het staat met de veiligheid. Er zijn wel risico-inventarisatie instrumenten zoals bijvoorbeeld de LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid, zie website Nederlands Jeugdinstituut), maar geen van deze instrumenten is waterdicht. Het professionele oordeel van de hulpverlener, gecombineerd met intuïtie over wat pluis en niet pluis is, is even belangrijk en dat maakt het nou net zo lastig. Het is geen rekensom met een goede of foute uitslag.
Je kunt kinderen ook niet voor de zekerheid uit huis plaatsen. Een uithuisplaatsing is voor kinderen en ouders een traumatische ervaring. En in de leefgroep of een pleeggezin zijn kinderen ook niet altijd veilig. Kinderen die thuis wel eens klappen kregen, zeggen achteraf soms dat ze liever thuis gebleven waren omdat ze zich daarna in de nieuwe, onbekende situatie nog onveiliger en ellendiger voelden. Dat pleit ervoor om met behulp van de methode 'signs of safety' stevig in te zetten op het maken van een veiligheidsplan met gezinnen met een veiligheidsrisico (zie mijn blog van 4 april 2011). Een plan zo dat het kind veilig thuis kan blijven. Om niet voor de zekerheid, maar in uitzonderingsgevallen - als het niet lukt om samen met ouders en het netwerk een plan te maken - kinderen in het kader van de veiligheid uit huis te plaatsen. Want zowel thuis als in een instelling of pleeggezin kan de jeugdzorg de veiligheid van kinderen niet voor 100% garanderen. 100% veiligheid is een illusie.

maandag 21 mei 2012

Niet aanrommelen, maar Rommen in de opvang


Op 15 mei was ik in Nijmegen op de conferentie over de ROM - oftewel de Routine Outcome Measurement Invitational Conference - georganiseerd door de Academische Werkplaats Opvang x Oggz. Ruim 40 medewerkers van de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang waren aanwezig. De bijeenkomst werd voorgezeten door Judith Wolf, hoogleraar maatschappelijke zorg van de Universiteit Nijmegen.

Rommen is in. De verwachting is dat financiers straks ook van instellingen gaan eisen dat ze een vorm van ROM invoeren. En dat is nou precies de valkuil.

Met ROM wordt zowel routine outcome measurement als routine outcome monitoring bedoeld. Het hangt ervan af hoe je het gebruikt; om resultaat te meten of om te monitoren. De eerste spreker, Bea Tiemens, directeur van Centrum voor Zorgmonitoring, ging hier op in. Je kunt ROM gebruiken als resultaatmeting door aan het begin en aan het einde van de behandeling te meten. Je kunt leren van resultaten en kunt het inzetten voor interne en externe benchmarking (vergelijking). Maar je kunt ROM ook inzetten om de behandeling te monitoren. Door tussentijdse metingen kun je de behandeling volgen en dit terug koppelen aan de cliënt en de behandelaar. Uit onderzoek blijkt dat de behandelaar vaak niet goed zicht heeft hoe het met de cliënt gaat en dat de resultaten van de ROM gebruikt kunnen worden om de behandeling bij te sturen en daarmee het resultaat te verhogen (zie ook mijn blog van 27 februari 2012 over Het effect van het meten van effectiviteit in de zorg). De ROM heeft een positief effect op de behandeling als de resultaten worden besproken met de cliënt en de feedback gebruikt wordt voor verbetering van de hulp. Bea’s pleidooi was om de ROM zowel te gebruiken om van te leren, als om je te verantwoorden en te gebruiken voor onderzoek.
Volgende spreker was Marc Noom , hoofd van de Viersprong. Ook hij pleitte er voor de ROM te ontwikkelen die allereerst de behandelaar ondersteunt in het primaire proces, die vervolgens de manager inzicht geeft in behandelresultaten en daarna de onderzoeker inzicht geeft in effecten van interventies. Marc ging dieper in op het soort lijsten dat je kunt gebruiken voor de ROM. Dit is weer afhankelijk van je doel met de ROM. Zo heb je generieke lijsten waarmee je je cliëntenpopulatie in beeld kunt brengen en specifieke vragenlijsten die meer geschikt zijn voor diagnostiek of om behandeleffect te meten. Marc is voorstander van een combinatie van zelfbeoordelinginstrumenten die de cliënt invult en klinische beoordelingsschalen die door de behandelaar worden ingevuld . Zo kun je bijvoorbeeld de cliënt een vragenlijstje laten invullen in de wachtkamer, waarvan je de resultaten meteen kunt bespreken met de cliënt en gebruiken in de behandeling. ROM staat zo niet naast, maar wordt onderdeel van de behandeling. Daarnaast kan ROM gebruikt worden om de voortgang van de cliënt te vergelijken met die van andere cliënten en is het een communicatiemiddel tussen behandelaar, manager en onderzoeker. Maar hij waarschuwde ook dat het veel tijd en energie kost en adviseerde vooral klein te beginnen. Het kan veel weerstand oproepen als het niet ervaren wordt als een hulpmiddel maar als afrekeninstrument.
Daarna kwam Gerdien de Weert, senioronderzoeker bij Iriszorg, aan het woord. Zij vertelde over ervaringen met de ROM in de verslavingszorg. De ROM is gebruikt voor vergelijking van resultaten tussen Intramurale Motivatiecentra (IMC) en de gegevens zijn gebruikt voor verbetering van de hulp. Ook zij was positief over gebruik van de ROM in de behandeling en als ingang voor het gesprek tussen behandelaar en cliënt. Daarnaast vertelde zij over het gebruik van de ROM om te leren van de (geaggregeerde uitkomsten), om te verantwoorden en voor wetenschappelijk onderzoek. Zij legde de link met de prestatie-indicatoren ernst van de problematiek, dagelijks functioneren en ervaren kwaliteit van leven en pleitte voor gebruik van goede instrumenten die de belasting voor de cliënten beperken. Rommen vraagt een omslag in denken. Een belemmerende factor vond zij de verplichting die er aan zit te komen om te Rommen. Zij pleitte voor een goed invoeringsplan en adviseerde proactief te zijn richting financiers en toch vooral in te zetten op monitoring als hulpverleningsinstrument.
Als laatste kwam Kees van Anken van Zienn aan het woord. Hij gaf aan dat de opvang wil weten of ons werk wat uithaalt en de cliënt er beter van wordt. Op basis van intuïtie en vakmanschap weten we al veel en dat kan worden aangevuld met objectieve metingen. Ook hij benadrukte dat het belangrijk is om niet te meten om te meten maar om het inbouwen van ROM in bestaande processen en het koppelen aan methodieken.

Wat dat betreft waren de sprekers het erg met elkaar eens. Rommen is onontkoombaar, maar zet het in eerste instantie in om de behandeling te verbeteren en begin klein. Beter nog: ga stiekem Rommen en hou de financiers even op afstand tot je het goed in de vingers hebt.

dinsdag 8 mei 2012

Oud leed


Veel mensen kunnen het zich niet voorstellen, maar ongeveer één op de twintig ouderen (5,6%) heeft te maken met een vorm van ouderenmishandeling in de thuissituatie. En van de dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld is één op de zeven een oudere. Bij mishandeling van ouderen betreft het meestal lichamelijke mishandeling, psychisch geweld en financiële uitbuiting. Verwaarlozing en schending van elementaire rechten en seksueel misbruik komen in mindere mate voor. Ze worden onder druk gezet om hun testament te wijzigen, hun bankrekening wordt geplunderd, ze worden geknepen en geslagen, mogen niet naar buiten, krijgen te weinig eten en drinken enz. Soms gaat het om uit de hand gelopen vormen van zorg en is er sprake van machteloosheid, maar het kan ook gaan om puur moedwillige uitbuiting. Ouderen zelf doen hun mond niet open.
In mijn blog van 10 mei 2010 besprak ik al het boek van Gerda Krediet over ouderenmishandeling. Een paar weken terug kreeg ik de publicatie Oud leed, basisboek over ouderenmishandeling van Theo Royers & Maria van Bavel toegstuurd van Biblion om te recenseren. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel geeft inhoudelijke informatie over ouderenmishandeling: verschijningsvormen, achtergronden van ouderenmishandeling en verklaringsmodellen. In deel twee wordt ingegaan op de aanpak van ouderenmishandeling: organisaties, infrastructuur , interventies en hulpmiddelen, vaardigheden en competenties. Het laatste deel gaat in op wetten en regels en geeft voorbeelden van protocollen, convenanten, een folder en signalenkaart. Al met al worden de belangrijkste onderwerpen aangestipt, alleen de samenhang tussen de verschillende onderwerpen is beperkt waardoor het boek iets van een opsomming krijgt. Het boek is bedoeld voor HBO-studenten van sociale opleidingen en hopelijk draagt het eraan bij dat er meer aandacht komt voor deze problematiek. Want net als bij alle huiselijk geweld begint het met signaleren dat het gebeurt en iets willen doen aan de situatie.

maandag 23 april 2012

Lolita, pedofilie en met Muijs


Een paar weken terug kreeg ik van Biblion de roman met Muijs van Frederique Schut toegestuurd om te recenseren. Normaal gesproken recenseer ik geen fictie. Ik recenseer vooral omdat ik op die manier automatisch mijn vakliteratuur bij kan houden en als input voor mijn blog kan gebruiken. Maar het leek Biblion gezien het precaire onderwerp in dit geval wenselijk om het oordeel van iemand met mijn achtergrond te vragen om de bibliotheken zo duidelijk mogelijk over dit boek te kunnen voorlichten. Dus ik heb het boek gelezen. Met buikpijn weliswaar.
Met Muijs is zeker niet slecht geschreven, daar gaat het niet om, maar door het thema een erg ongemakkelijk lezende roman over een meisje van veertien dat een relatie begint met een man van zesenveertig, een vriend van haar ouders. Ze verruilt haar wereld van paarden en proefwerken voor een volwassen bestaan en ontwikkelt ook nog eens anorexia. Verbijsterend genoeg grijpt niemand in. Haar 'vriend' behandelt haar als een volwassene en de consequenties van de relatie en geheimhouding zijn voor haar. De enige met wie ze het kan bespreken is een klasgenootje. Na een paar jaar maakt ze het uit, krijgt een vriendje van haar eigen leeftijd en gaat het beter, maar uiteindelijk kan ze hem toch niet missen en gaat naar hem terug. De schrijfster van deze roman met autobiografische kenmerken (1985) studeerde psychologie en is werkzaam als tekstschrijver en vertaler. Zelf heeft ze sinds haar zestiende een relatie met een zesentwintig jaar oudere man. Het is een eerlijk relaas van iemand die op dat moment de consequenties niet kon overzien, maar dat op sommige lezers kan overkomen als een bagatellisering van wat het meisje is aangedaan en van een tenslotte strafbaar feit.
Want net als Lolita van Nabokov, dat zelfs tot de top van de wereldliteratuur behoort, moet je de impact van een dergelijke relatie op de ontwikkeling van een meisje niet onderschatten of romantiseren.

dinsdag 10 april 2012

Basisboek huiselijk geweld herzien


In 2009 verscheen de eerste druk van het basisboek huiselijk geweld. Dit informatieve en praktische boek over signaleren, bespreekbaar maken en aanpakken van huiselijk geweld bestemd voor het HBO onderwijs en professionals in sociale beroepen, heb ik al eens besproken in mijn blog van 11 januari 2010.
Kort geleden kreeg ik de herdruk toegestuurd om te recenseren. Net als in 2009 bestaat het boek uit 3 delen: in deel één wordt ingegaan op de feiten, de aard, omvang, oorzaken en gevolgen van huiselijk geweld. Deel twee gaat in op de aanpak van huiselijk geweld. En in deel drie wordt ingegaan op de vaardigheden die daarbij nodig zijn.

De veranderingen in de tweede herziene druk betreffen vooral de recente ontwikkelingen. Sinds 2009 is er wel wat veranderd, want sinds januari 2009 kunnen burgemeesters een huisverbod opleggen aan iemand die huiselijk geweld pleegt of dreigt te plegen. Die mag dan tien dagen zijn woning niet meer in en mag in die periode ook geen contact opnemen met de partner of de kinderen. Behalve de afkoelingsperiode van tien dagen is het belangrijk dat daarna de reguliere hulpverlening wordt opgestart. Sinds 2009 is het aantal huisverboden alleen maar gestegen.
2009: 2150 huisverboden
2010: 2643 huisverboden
2011: 2987 huisverboden (prognose)
(Cijfers politie/VNG)
Zo worden in de herdruk van het basisboek de ervaringen met de Wet tijdelijk huisverbod beschreven. Daarnaast zijn cijfers geactualiseerd, wordt uitgebreider ingegaan op schadelijke traditionele praktijken en seksueel geweld en op enkele nieuwe methodieken. Ook is het model voor de aanpak van huiselijk geweld aangepast en gebaseerd op de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling die naar verwachting in 2012 van kracht wordt. Zorginstellingen, kinderopvangorganisaties, scholen, gemeenten etc. zijn druk bezig om medewerkers wegwijs te maken in het gebruik van de meldcode en alles wat daar bij komt kijken en wellicht kan dit boek daarbij ondersteuning bieden.

maandag 26 maart 2012

Jeugd in onderzoek


Op 19 maart was ik op het Congres Jeugd in Onderzoek, dat jaarlijks georganiseerd wordt door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). Deze keer was het onderwerp Praktijk, onderzoek en beleid: meer dan de som der delen. Dat leek me interessant en het is ook altijd de moeite waard weer eens bij te praten met de collega's in de jeugdzorg en te horen waar iedereen zoal mee bezig is. Door het grote aantal workshops en posterpresentaties ben je snel weer op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de jeugdzorg. Ook is er altijd een buitenlandse spreker en laat dat dit jaar nou professor Michael Lambert zijn, hoogleraar psychologie in Utah. Lambert, die ik al vaker geciteerd heb, is de man die in 1992 met zijn onderzoek naar de effecten van de psychotherapie tot de conclusie komtdat maar liefst 30% van het effect is toe te schrijven aan algemene therapiefactoren zoals warmte, empathie en acceptatie. En nog eens 15% van het effect van de therapie toe te schrijven is aan placebo effecten zoals verwachtingen, het besef van de patiënt dat hij of zij in behandeling is en om de geloofwaardigheid van de behandelmethoden. Daarmee wordt duidelijk hoe belangrijk de kwaliteit van de relatie is voor het effect van de behandeling.
In zijn lezing van 19 maart komt hij opnieuw met cijfers die te denken geven. Zo blijkt uit onderzoek dat 14-25% van de jeugdigen achteruit gaat bij reguliere zorg en dat verslechtering ook niet altijd wordt herkend. Op basis daarvan heeft Lambert een snelle meting ontwikkeld die voorafgaand aan de sessie wordt ingevuld door hulpverlener, ouder of het kind. Een lijstje van 30 vragen over
- innerlijke problemen
- somatische problemen
- relaties
- sociale problemen
- gedragsproblemen
- enkele kritische factoren
Deze worden digitaal ingevuld en leveren onmiddellijk resultaat op. Rood= foute boel, geel= opletten, groen= goed.
En als het dan foute boel blijkt te zijn heeft hij een aantal vragenlijsten om het functioneren van ouder en kind in kaart te brengen:
- sociale steun
- 'efficacy' (het vermogen en de overtuiging om adequaat en efficiënt te handelen in een gegeven situatie)
- hoop
- kwaliteit van de behandelrelatie (natuurlijk)
Resultaat van dit alles is dat door feedback aan de hulpverlener het in plaats van 21% het met 35% van de cliënten beter gaat. Als je hulpverleners ook nog eens handvatten geeft voor hun aanpak, is het effect nog groter. Dat blijkt uit Amerikaans onderzoek en trouwens ook uit onderzoek in Nederland (zie blog 27 februari)

's Middags heb ik een interessante workshop bijgewoond: onderzoek naar multiproblemgezinnen en de kracht van de casus. Aan de hand van een casus uit het boekje Dicht op mijn huid van Karin Schaafsma hebben we in kaart gebracht wat voor wie waarom en onder welke omstandigheden werkt en wat niet werkt. In plaats van te zoeken naar of iets werkt voor een specifieke groep (evidence based) wordt op casusniveau gekeken of de hulp effectief is. Zeker bij multiproblem gezinnen waar door het grote aantal problemen nooit eenduidige uitspraken te doen zijn over wat werkt is de casestudy een invalshoek die wel informatie oplevert, waarbij rekening wordt gehouden met de complexiteit van de casus en onderzocht kan worden of de hulp effectief is.

Al met al was het congres de moeite waard en goed is om te zien dat naast het 'evidencebeest' er meer manieren zijn om in individuele casussen te beoordelen of de hulp effectief is, iets wat hulpverleners zelf, samen met collega's of als instelling kunnen oppakken.

woensdag 7 maart 2012

Een gebruikersruimte voor harddrugsverslaafden?


Leids Dagblad 22 januari

Het CDA verzet zich tegen de geplande gebruikersruimte voor harddrugs in de daklozenopvang aan het Papegaaisbolwerk.
De partij vindt het gedogen van harddrugsgebruik onwenselijk omdat de gemeente daarmee impliciet stelt dat er niets meer voor de verslaafden gedaan kan worden. Ook vreest het CDA dat de gebruikersruimte meer verslaafden en dealers aantrekt.

In Leiden woedt een heftige discussie over het wel of niet toestaan van een gebruikersruimte voor dakloze harddrugsverslaafden. Waar hebben we het over? In Leiden is er een aanlooproute naar de daklozenopvang. Deze route loopt tussen bedrijven door en als je niet bij de daklozenopvang hoeft te zijn, heb je daar als Leidenaar verder niets te zoeken. Waar voorheen verslaafde daklozen zich in de Binnenstad ophielden en voor overlast zorgden, is dit nu geconcentreerd in deze aanlooproute. Gebruik van harddrugs, dealen, prostitutie, diefstal, vechtpartijen zijn daar aan de orde van de dag.
Voor alcoholisten is een gebruikersruimte ingericht. Geen gezellig cafeetje, maar een plek waar een aan alcohol verslaafde dakloze onder toezicht van de hulpverlening een beperkte hoeveelheid zelf meegenomen alcohol kan gebruiken. Doel van deze ruimte is het terugdringen van overlast van dakloze alcoholisten in de stad en het biedt de hulpverlening de kans contact te leggen met deze doelgroep.
Voor harddrugsverslaafden ligt dat blijkbaar anders. Reden om geen gebruikersruimte toe te staan is volgens sommigen omdat men harddrugsverslaafden niet in de gelegenheid wil stellen om te gebruiken. De ellende is echter dat je verslaafden helemaal niet in de gelegenheid hoeft te stellen, want ze zijn verslaafd en gebruiken toch wel. Ook het idee dat je daarmee stelt dat niets meer voor deze verslaafden gedaan kan worden klopt niet. Door ze te laten verkommeren op de aanlooproute of elders in de stad geef je juist het signaal af dat je niets voor deze doelgroep kunt doen. Nou wordt vaak gezegd dat als ze echt diep in de ellende zitten wel zullen stoppen met gebruik. Zo werkt het niet. Hoe ellendiger, hoe meer gebruik om die ellende te verdragen. Juist door mensen een gebruikersruimte aan te bieden waar ze rustig en veilig kunnen gebruiken help je hen een stapje verder uit die wereld van dealers, prostitutie en geweld. Hulpverleners kunnen contact leggen met gebruikers en uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat herstel bij mensen begint met vertrouwen, vertrouwen dat het mogelijk is te herstellen. Ook het argument van een aanzuigende werking klopt niet. Juist door het instellen van een gebruikersruimte kun je in de aanlooproute een zero tolerance beleid hanteren tegen dealers en anderen die daar niets te zoeken hebben. Dakloze harddrugsgebruikers uit de regio Leiden hebben dan de keuze opgejaagd worden in de stad of onder toezicht in een veilige omgeving gebruiken. Een omgeving waarin de hulpverlening kan proberen deze mensen te verleiden tot het accepteren van hulp. Waarom zou je deze verslaafden niet de kans bieden op een menswaardiger bestaan?

maandag 27 februari 2012

Het effect van het meten van effectiviteit in de zorg


Op 10 februari was ik op een interessante studieochtend van het Samenwerkingsverband Effectieve Jeugdzorg Nederland (SEJN). Centrale vraag op deze ochtend was: hoe kan je wat je meet, benutten om de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren? Want meten is misschien wel weten, maar betekent zeker niet altijd wat doen met deze kennis.
Na een inleiding wat het SEJN precies is, kwam professor Jan Willem Veerman aan het woord. Hij gaf een overzicht van de verschillende soorten metingen en vertelde over de onvrede van top-down invoering van metingen. Onvrede die bij werkers ontstaat omdat het niet gaat over de voortgang van individuele cliënten, niet gegeneraliseerd kan worden naar de praktijk en evidence-based interventies ook niet bij iedereen helpen, schatting 50% vooruit, 40% gelijk en 10% achteruit (Lambert e.a.) was lager dan ik had verwacht.
Maar daarna kwam hij met beter nieuws. Doordat behandelaars uitkomsten van vragenlijsten met cliënten gingen bespreken kregen ze:
- sneller samen met hun cliënten een gezamenlijk gedragen beeld van de aard en de ernst van de problemen en betere afspraken over behandeldoelen
- sneller een goede werkrelatie
- in kortere tijd betere behandelresultaten
- minder uitval
Logisch eigenlijk dat als je met je cliënt overeenstemming hebt over problemen en doelen de hulp meer effect heeft. Belangrijk is wel de manier waarop je de resultaten bespreekt. In het vervolg van de ochtend werd door mevrouw Kramer van Altra een bespreekstramien aangereikt om de uitkomsten met cliënten te bespreken vanuit een empathische oplossingsgerichte houding aan de hand van de volgende vragen:
1. Herkennen: herkent u de uitkomsten?
2. Verklaren: kunt u de uitkomsten verklaren?
3. Beoordelen: wat vindt u van de uitkomsten?
4. Handelen: zijn er verbeteracties nodig?
Maar ook het bespreken van de resultaten met hulpverleners heeft positieve effecten als het wordt benut om hen te ondersteunen in het hulpverleningsproces.
Iedereen die moeite doet om een lijst te (laten) vullen heeft immers recht op een gesprek over het resultaat, zowel cliënten als hulpverleners. Dat heeft een positief effect op de hulp en dat het ook nog bruikbaar is voor externe verantwoording is mooi meegenomen :)

maandag 13 februari 2012

Gemeente heeft regierol bij aanpak van vrouwenhandel


Op 24 januari was ik op de kennisbijeenkomst Geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit georganiseerd door het Congres- en Studiecentrum VNG. Opvallend was dat ik zo ongeveer de enige deelnemer uit de hoek van de hulpverlening was, die op deze bijeenkomst was afgekomen. Deelnemers waren vooral afkomstig van de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten.
De inleiding werd gehouden door Professor Cyrille Fijnaut. Hij vertelde over het project Emergo, een project in Amsterdam waarbij de georganiseerde misdaad op de wallen is aangepakt. In het Parool verschijnt hier over momenteel een serie artikelen onder de noemer De sluipende herovering van 1012, het Wallengebied. Startpunt van Emergo was het rapport van van Traa (1996) waarin geconstateerd werd dat een groot gedeelte van de het Wallengebied in handen was van criminelen. Zij bezaten sekswinkels, coffeeshops, bordelen en horecazaken en gebruikten die onder meer om geld wit te wassen. Daarnaast constateerden zij dat veel vrouwen niet vrijwillig achter de ramen zaten (een bekend sprookje dat zelden werkelijkheid is), maar dat deze vrouwen door vrouwenhandelaren werden gedwongen om te werken. Door een gestructureerde geïntegreerde aanpak van het OM, de gemeente, politie, de fiscus en het Ministerie van Justitie is het gebied in kaart gebracht en is met behulp van zowel strafrechtelijke als bestuurlijke maatregelen het gebied 'heroverd'. Nauw samenwerken, gegevensuitwisseling en een gemeenschappelijke probleemstelling met urgentie 'does the trick' volgens Fijnaut. Fijnaut kon er meeslepend over vertellen, maar opvallend was dat samenwerking met de hulpverlening niet genoemd werd en dat de rol van het slachtoffer volledig buiten beeld bleef.
In de workshop integrale aanpak van mensenhandel in Alkmaar van drs. M. van Sprang, later in de ochtend, was daar wel aandacht voor. Hij legde veel nadruk op de samenwerking tussen zorg, politie en gemeente. Het gaat om vertrouwen opbouwen, zei hij. De aanpak in Alkmaar omvat zowel preventie (bijvoorbeeld voorlichting aan potentiële slachtoffers), signaleren (onderzoek naar escort adverteerders), tegenhouden (bijvoorbeeld aanhouding onder een verkeerde noemer van dader en slachtoffers, weigeren vergunningen), repressie als nazorg voor het slachtoffer. En ook hier weer werd gepleit voor het gebruik van zowel bestuurlijke als strafrechtelijke maatregelen. Kijken wat het beste werkt. Als ze bijvoorbeeld geen huiszoekingsbevel krijgen kijken ze of op basis van controle van de gemeenteadministratie een pand kan worden betreden. En als je daar dan zaken aantreft die op mensenhandel wijzen kan de politie het overnemen. Als je de grote jongens niet strafrechtelijk kunt aanpakken, kun je ze misschien een belastingaanslag opleggen.Dan hebben ze in ieder geval minder financiële mogelijkheden en bewegingsruimte. Kortom creatief denken en samenwerken. De gemeente heeft daarin een regierol, zij moeten partijen verbinden. En geen enkele gemeente kan zich daar aan onttrekken want mensenhandel komt overal voor. Uit het onderzoek naar escortadverteerders in Noord-Holland bleek dat dat in alle gemeentes speelt, dus ga eerst maar eens bewijzen dat al die vrouwen dat werk vrijwillig doen en belasting betalen.

donderdag 2 februari 2012

Leidse zwerfjongeren in de knel


Om fraude te bestrijden heeft de gemeente Leiden Stichting de Binnenvest, maatschappelijk opvang, de opdracht gegeven alleen mensen die feitelijk dakloos zijn een postadres te geven en de huidige postadressen op te schonen. Tot voor kort kon iedereen zich met de mededeling dakloos te zijn voor een postadres melden. Een postadres geeft recht op een daklozenuitkering, dus het animo was groot. Per 1 januari is dat niet meer mogelijk. Alleen mensen die feitelijk dakloos zijn, komen in aanmerking voor een postadres. En feitelijk dakloos zijn betekent buiten slapen of in de daklozenopvang. Op zich een prima maatregel. In deze tijden van bezuinigingen is het belangrijk te kijken of het geld goed besteed wordt en het is natuurlijk niet de bedoeling dat mensen onterecht een daklozenuitkering krijgen terwijl ze samenwonen met iemand die ook een uitkering of inkomen uit werk heeft.
Maar de maatregel heeft ook ongewenste neveneffecten en met name zwerfjongeren worden daar de dupe van. Zwerfjongeren zijn vaker thuisloos dan daadwerkelijk dakloos. Dat houdt in dat zo hier en daar slapen, een paar nachtjes bij hun moeder, bij vrienden, dan weer bij en tante en een paar nachtjes in een kraakpand. Zwerfjongeren hebben, in tegenstelling tot daklozen vaker nog iets van een netwerk, mensen die nog wel af en toe wat voor ze willen doen, maar ze ook niet permanent over de vloer willen/ kunnen hebben.
Voorbeeld van een jongere die door de nieuwe maatregel in de problemen kwam is Marvin*. Marvin is 18 jaar en woonde tot voor kort bij begeleid wonen in de jeugdzorg. Omdat Marvin 18 jaar werd en de einddadtum van het begeleid wonen daarmee in zicht kwam, schreef Marvin zich in voor een uitkering en huurde een kamer bij vrienden. Verder was hij gestart met een leerwerktraject waar hij opnieuw in het werkritme leerde komen en het vertrouwen in zijn eigen kunnen terugwon. Maar het liep anders dan gedacht. Vanuit het leerwerktraject had hij de eerste periode geen inkomen. Marvin was te laat met het bij de gemeente overschrijven naar zijn nieuwe woonadres en kreeg daardoor geen uitkering. Dat kwam doordat er een nieuwe ID moest worden aangevraagd waarvoor hij geen geld had. Doordat hij ook de huur niet kon betalen, werd hij uit zijn kamer gezet. Marvin had nog wel een paar vrienden waar hij af en toe logeerde en bij zijn moeder kon hij twee dagen in de maand terecht om zijn kleren te wassen, maar er was niemand waar hij langer kon blijven. Marvin is een nogal drukke jongen en hem in huis nemen heeft ook nog eens financiele consequenties. Naar de daklozenopvang wil hij niet, daar voelt hij zich niet thuis en dat is begrijpelijk gezien de zware problematiek van veel clienten (verslaving, psychiatrie) die daar gebruik van maken. Maar geen daklozenopvang of buiten slapen (=feitelijk dakloos) betekent geen postadres en geen uitkering. En zonder bewijs van inkomen kun je je niet inschrijven bij bijvoorbeeld de woningbouw en zonder inkomen verhuurt niemand je een kamer. Al met al een vicieuze cirkel. Het leerwerktraject wat hij met veel enthousiasme was begonnen, liep inmiddels ook niet meer zo soepel omdat hij veel tijd bezig was met het zoeken van onderdak en een maaltijd en het daardoor niet altijd lukte om aanwezig te zijn.
Nogmaals het bestrijden van fraude is prima, maar voor zwerfjongeren moet een oplossing gevonden worden. Zo komen ze van de wal in de sloot en worden uiteindelijk inderdaad ook feitelijk dakloos...

*Niet zijn echte naam en enkele feiten zijn ook veranderd om herkenbaarheid te voorkomen

maandag 23 januari 2012

Seksueel misbruik in katholieke instellingen


In eerste instantie leek het Nederland voorbij te gaan en kwamen er alleen berichten over seksueel misbruik binnen de kerk uit Canada, de Verenigde Staten, Ierland en België. In het voorjaar 2010 werd duidelijk dat seksueel misbruik ook in katholieke instellingen in Nederland veel is voorgekomen. De Stichting Hulp en Recht ontving in korte tijd een kleine 2000 meldingen. De commissie Deetman concludeerde in haar eindrapport dat het misbruik van minderjarigen bekend was binnen de ordes en bisdommen en schat dat tussen 1945 en 1981 tussen de 10.000 en 20.000 minderjarigen in katholieke internaten, kindertehuizen, kostscholen en weeshuizen het slachtoffer zijn geworden van misbruik. Enkele duizenden van hen zouden zwaar seksueel zijn misbruikt. De kerk heeft geen antwoord op deze aanklachten. Er klinken verontschuldigingen, maar deze lijken meer een poging de schade te beperken dan dat er sprake is van empathie met slachtoffers.
Inmiddels zijn de feiten niet meer te ontkennen en verschijnen er publicaties over seksueel misbruik in de katholieke kerk. In mijn blog van 13 december 2010 besprak ik de publicatie seksueel misbruik in de katholieke kerk erkennen en verhinderen van Wunibald Muller, zeker interessant voor wie zich meer wil verdiepen in de aanpak van seksueel misbruik in de kerk.
Vorige week kreeg ik een andere publicatie over het onderwerp toegestuurd om te recenseren: Grensoverschrijdingen geduid. Over seksueel misbruik in katholieke instellingen van Erik Borgman, Rik Torfs e.a. Met deze publicatie willen de schrijvers wat uitgebreider ingaan op een aantal achterliggende kwesties. In negen artikelen gaan zij in de theologie en de geschiedenis op zoek naar perspectieven die oog hebben voor de slachtoffers (en de daders) maar ook met oog op de toekomst. De publicatie is ingedeeld in drie delen. Het eerste deel gaat in op seksueel geweld als ‘kwaad’ en de duiding daarvan, het tweede deel gaat in op de actualiteit en het derde deel op preventie. Hoewel een poging wordt gedaan een antwoord te vinden en een vergelijking met het niet ingrijpen van de kerk ten tijde van de jodenvervolging niet uit de weg wordt gegaan wordt de problematiek enigszins afstandelijk, vanuit het perspectief van de katholieke kerk benaderd. Er is weinig oog voor het slachtoffer en daardoor is de bruikbaarheid in de praktijk beperkt. Het blijft vooral bij duiding terwijl juist nu een voortvarende aanpak met adequate hulp aan slachtoffers gewenst is.

maandag 9 januari 2012

Jeugdzorg in het nieuws


Jeugdzorg is regelmatig negatief in het nieuws. Of het gaat om situaties waar jeugdzorg had moeten ingrijpen en dat niet heeft gedaan. Denk aan Savanna en het Maasmeisje, die het met de dood hebben moeten bekopen. Of jeugdzorg heeft te snel ingegrepen en er is niets aan de hand. De ouders kunnen prima voor hun kind zorgen, zoals de verstandelijk gehandicapte ouders van baby Hendrikus.
Nieuws is zelden genuanceerd...
Professionals in de jeugdzorg bevinden zich in een lastige positie: enerzijds krijgen ze te horen dat ze zich er niet mee moeten bemoeien, dat het prima gaat in het gezin, dat uithuisplaatsing overdreven is, anderzijds krijgen ze zeker als het mis gaat de vraag: Waarom heb je niet ingegrepen, waarom heb je dit kind niet uit huis gehaald, weg van deze verschrikkelijke ouders? De gezinsvoogd staat voor de buitengewoon moeilijke keuze tussen een uithuisplaatsing die voor zowel kinderen als ouders traumatisch is of het kind thuis laten met alle risico’s van dien. Kinderen willen niet uit huis, ze willen dat de mishandeling of verwaarlozing stopt. Jeugdzorgwerkers hebben ruimte nodig om creatief en flexibel te zijn, om die hulp in te zetten die nodig is voor dit kind en dit gezin. Niet de regels en procedures staan centraal, maar het kind en de ouders. Het management moet hen daarin steunen. Een organisatie neerzetten die voorwaardenscheppend is voor hulpverleners, zodat zij hun werk zo goed mogelijk kunnen doen, een organisatie met een duidelijke visie op de hulp aan de cliënt, een visie die medewerkers bindt en hen kaders en steun geeft om zo goed mogelijk om te gaan met de dilemma’s waarvoor ze komen te staan. Waar medewerkers oog hebben voor veiligheid en de ontwikkeling van het kind, maar ook voor de positieve aspecten en mogelijkheden van de ouders, de jeugdige en de opvoedingssituatie.
Hulp die aansluit bij de behoefte van de cliënt en die werkelijk verschil maakt. Daarover schreef ik al in 2003 in het boek vraaggericht werken in de jeugdhulpverlening (Lemma). Wat dat betreft is er weinig veranderd, dus laten we in 2012 ons opnieuw voornemen beter te luisteren naar cliënten, maar nu ook eens aan tevreden cliënten te vragen wat het meest heeft geholpen en waarom. Want het wordt tijd voor goed nieuws.